ECLI:NL:GHAMS:2015:231

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
200.151.086/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte; ontruimingsvonnis bekrachtigd na ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een ontruimingsvonnis in kort geding. De appellante, een huurster, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 26 mei 2014 was gewezen. De voorzieningenrechter had de vordering van de verhuurster, Woningstichting Eigen Haard, toegewezen, omdat de huurster wanprestatie had gepleegd door haar hoofdverblijf niet in de woning te hebben en zonder toestemming kamers aan derden te onderverhuren.

De huurster had op 12 juni 2014 een bodemprocedure aangespannen tegen Eigen Haard, waarin zij vorderde dat zij haar hoofdverblijf in de woning had. De verhuurster had in reconventie ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals vermeld door de voorzieningenrechter niet in geschil zijn en dat de huurster haar hoofdverblijf niet in de woning had. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij de huurster in de kosten van het hoger beroep werd veroordeeld.

De uitspraak van het hof bevestigde de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de tekortkomingen van de huurster zo ernstig waren dat de bodemrechter de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zou toewijzen. Het hof heeft de kosten van het hoger beroep aan de huurster opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.151.086/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/563546/KG ZA 14-501
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 januari 2015
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.G. Blokziel te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Eigen Haard genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 12 juni 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2014, onder bovenvermeld rolnummer gewezen tussen Eigen Haard als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben hun zaak ter terechtzitting van 4 december 2014 doen bepleiten, [appellante] door mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam, die zich daarbij bediende van een aan het hof overgelegde pleitnota, Eigen Haard door mr. Blokziel voornoemd.
Ingevolge de tijdens voormelde zitting gemaakte afspraak heeft Eigen Haard zich ter rolle van 13 januari 2015 onder overlegging van een productie uitgelaten. [appellante] heeft van het doen van uitlating kennelijk afgezien.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van Eigen Haard alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Eigen Haard in de kosten van het geding in beide instanties.
Eigen Haard heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, kort gezegd, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in de overwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het bestreden vonnis een aantal feiten vermeld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1.
[appellante] (als huurster) en Eigen Haard (als verhuurster) hebben op 29 april 1999 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan de[adres] te[gemeente] (verder: de woning). In de eerste aanleg van dit kort geding vorderde Eigen Haard, kort gezegd en voor zover in hoger beroep van belang, de ontruiming van de woning op de grond dat [appellante] wanprestatie heeft gepleegd doordat zij in de woning niet haar hoofdverblijf heeft en zonder schriftelijke toestemming van Eigen Haard kamers in de woning aan derden heeft onderverhuurd of in gebruik heeft gegeven. Na verweer van [appellante] heeft de voorzieningenrechter bij het bestreden vonnis de vordering toegewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting aan de orde is geweest voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] haar hoofdverblijf niet meer in de woning heeft en haar woning in gebruik heeft gegeven aan derden. Deze tekortkomingen van [appellante] zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter zo ernstig dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zal toewijzen. Het vonnis is op 6 juni 2014 aan [appellante] betekend. Bij vonnis in kort geding van 13 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam de vordering van [appellante] tot, kort gezegd, een verbod aan Eigen Haard het bestreden vonnis ten uitvoer te leggen, afgewezen. Op 16 juni 2014 heeft [appellante] de woning verlaten.
3.2.
Met haar grief komt [appellante] op tegen de bij het bestreden vonnis uitgesproken ontruiming en de gronden waarop die beslissing berust. Het hof oordeelt als volgt.
3.3.
Tijdens de pleidooien in hoger beroep is aan de orde geweest dat [appellante] op 12 juni 2014 voor de kantonrechter te Amsterdam een bodemprocedure tegen Eigen Haard is begonnen, waarin zij in conventie een verklaring voor recht vorderde dat zij haar hoofdverblijf in de woning heeft en waarin Eigen Haard in reconventie onder meer ontbinding van de huurovereenkomst vorderde. Omdat partijen meedeelden te verwachten dat in de bodemzaak op 5 januari 2015 vonnis zou worden gewezen, heeft het hof de onderhavige zaak naar de rol van 13 januari 2015 verwezen opdat het vonnis van de kantonrechter zou worden overgelegd.
3.4.
Uit het vervolgens door Eigen Haard overgelegde vonnis van de kantonrechter van 5 januari 2015 (kenmerk CV 14-17453) blijkt dat deze de vordering van [appellante] heeft afgewezen en die van Eigen Haard heeft toegewezen, dit laatste onder meer op de grond dat [appellante] zonder toestemming van Eigen Haard de woning aan derden in gebruik heeft gegeven. Aldus is het oordeel van de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zal toewijzen, juist gebleken. De grief faalt dan ook.
3.5.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het appel, aan de zijde van Eigen Haard gevallen en tot op heden begroot op € 704,= voor verschotten en € 2.682,= voor salaris;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2015.