Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een ontruimingsvonnis in kort geding. De appellante, een huurster, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 26 mei 2014 was gewezen. De voorzieningenrechter had de vordering van de verhuurster, Woningstichting Eigen Haard, toegewezen, omdat de huurster wanprestatie had gepleegd door haar hoofdverblijf niet in de woning te hebben en zonder toestemming kamers aan derden te onderverhuren.
De huurster had op 12 juni 2014 een bodemprocedure aangespannen tegen Eigen Haard, waarin zij vorderde dat zij haar hoofdverblijf in de woning had. De verhuurster had in reconventie ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals vermeld door de voorzieningenrechter niet in geschil zijn en dat de huurster haar hoofdverblijf niet in de woning had. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij de huurster in de kosten van het hoger beroep werd veroordeeld.
De uitspraak van het hof bevestigde de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de tekortkomingen van de huurster zo ernstig waren dat de bodemrechter de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zou toewijzen. Het hof heeft de kosten van het hoger beroep aan de huurster opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.