ECLI:NL:GHAMS:2015:229

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
14/00180
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en kostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 februari 2014. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2007, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.319 had vastgesteld, alsmede een vergrijpboete van € 19.224. Na bezwaar van belanghebbende werd de navorderingsaanslag verminderd tot € 18.664 en de vergrijpboete tot nihil. Belanghebbende verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, waarop de inspecteur een forfaitaire vergoeding van € 436 toekende. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing niet-ontvankelijk, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.

Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Het Hof stelde vast dat de beslissing van de inspecteur op het verzoek om kostenvergoeding gelijkgesteld moet worden aan een beslissing op bezwaar, waartegen beroep kan worden ingesteld. Het Hof oordeelde dat het beroep tijdig was ingesteld en dat de rechtbank de zaak had moeten ontvangen. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling van het materiële geschil. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 496, en moest de inspecteur het betaalde griffierecht van € 122 vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00180
22 januari 2015
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 14 februari 2014 in de zaak met kenmerk AWB 13/3396 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 19 april 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.319, alsmede een vergrijpboete van € 19.224.
1.2.
Na tegen (onder meer) deze navorderingsaanslag en boete gemaakt bezwaar, waarbij tevens is verzocht om een kostenvergoeding, heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 22 december 2011, de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.664. Het bedrag van de vergrijpboete is verminderd tot nihil.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 19 april 2013 verzocht om alsnog uitspraak te doen op het in de bezwaarfase gedane verzoek om toekenning van een vergoeding van de werkelijke proceskosten die zijn gemaakt in de bezwaarfase.
1.4.
Bij beschikking van 12 juli 2013 heeft de inspecteur een (forfaitaire) vergoeding toegekend van € 436.
1.5.
Bij uitspraak van 14 februari 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 maart 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Op 4 september 2014 en 28 november 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Voor de tussen partijen vaststaande feiten verwijst het Hof naar de door de rechtbank vastgestelde feiten en naar hetgeen onder 1 van deze uitspraak is opgenomen.

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is primair de ontvankelijkheid van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het Hof is van oordeel dat, gelet op de recente jurisprudentie van de Hoge Raad (14 november 2014, nr. 14/00760, ECLI:NL:HR:2014:3191, V-N 2014/59.4), het standpunt van partijen uitgaat van een juiste rechtsopvatting. In voornoemd arrest oordeelde de Hoge Raad immers dat indien, zoals in het onderhavige geval, de inspecteur alsnog, afzonderlijk, beslist op het verzoek om vergoeding van de kosten, die beslissing op één lijn dient te worden gesteld met een (afzonderlijke) beslissing op bezwaar waartegen afzonderlijk beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank. De beschikking van 12 juli 2013 dient derhalve gezien te worden als een afzonderlijke uitspraak op bezwaar. Hiertegen is tijdig beroep ingesteld. Het beroep had derhalve moeten worden ontvangen door de rechtbank. Het hoger beroep is gegrond.
4.2.
Nu de rechtbank naar het oordeel van het Hof het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, zal het Hof op grond van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de zaak terugwijzen naar de rechtbank. Mede gelet op hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, ziet het Hof geen aanleiding gebruik te maken van de uitzonderingsbepaling van artikel 8:116 Awb.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank om ter zake van het materiële geschil te worden behandeld.

5.Kosten

Met inachtneming van het hiervoor overwogene acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 [hoger beroepschrift, verschijnen zitting bij het Hof] x € 487 x ½ (wegingsfactor) = € 487.
Voor het onderhavige geval zijn dat tevens de in onderdeel artikel 1, onderdeel c, van het Besluit vermelde reiskosten. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld op de voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, [Z] – Amsterdam v.v. ad (afgerond) € 9.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • wijst de zaak terug naar de rechtbank om de zaak in behandeling te nemen en te beslissen;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 496;
  • gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 122 (hoger beroep bij het Hof) te vergoeden; en
  • draagt de griffier op na het onherroepelijk worden van deze uitspraak het gehele dossier met een afschrift van deze uitspraak te zenden aan de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Faase, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier. De beslissing is op 22 januari 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.