Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
[geïntimeerde sub 3],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de huurovereenkomst tussen de partijen is ontbonden. De appellante, vertegenwoordigd door mr. M.E. Zweers, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 29 september 2014, waarin de kantonrechter de appellante heeft veroordeeld om de woning uiterlijk op 1 januari 2015 te ontruimen. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, hebben in het incident gevorderd dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De appellante heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat haar belang bij behoud van de woning zwaarder weegt dan het belang van de geïntimeerden bij de ontruiming.
Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter geen overweging heeft gewijd aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, wat het hof als een vergissing heeft aangemerkt. Bij de beoordeling van de incidentele vordering heeft het hof de belangen van beide partijen afgewogen. Het hof oordeelt dat de geïntimeerden onvoldoende hebben aangetoond dat hun belang bij de uitvoerbaarverklaring zwaarder weegt dan het belang van de appellante bij behoud van de bestaande situatie. De appellante woont met haar minderjarige zoon in de woning en een ontruiming zou hun leven ernstig ontwrichten. Het hof heeft daarom de incidentele vordering van de geïntimeerden afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord in incidenteel appel door de appellante.