Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
eerste griefbetoogt [appellant] dat [geïntimeerde] zijn recht heeft verwerkt een beroep te doen op vernietiging van de overeenkomst wegens misbruik van omstandigheden omdat hij diverse keren betalingen aan [appellant] heeft gedaan en [appellant] er dus van uit mocht gaan dat een dergelijk beroep niet meer zou worden gedaan.
grief 3stelt [appellant] deels hetzelfde aan de orde, te weten dat de rechtbank ten onrechte zijn hele vordering heeft afgewezen, terwijl zij deze ten minste voor een deel had moeten toewijzen, nu niet bestreden is dat [geïntimeerde] geld van [appellant] heeft geleend en [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat hij alles heeft terugbetaald. [appellant] betoogt dat tegenover zijn stellingen dat sprake was van een geldlening van € 100.000,- (€ 65.000,- lening en € 35.000,- rente) [geïntimeerde] geen bewijs van het tegendeel of van terugbetaling heeft geleverd, maar wel erkent dat hij € 35.000,- heeft geleend, zoals volgt uit een brief van zijn hand van 28 augustus 2013. [appellant] verzoekt onder verwijzing naar artikel 3:54 lid 2 BW uitdrukkelijk dat het hof, indien het van oordeel is dat er bij de totstandkoming van de leningsovereenkomst van 1 februari 2011 sprake is van misbruik van omstandigheden ten aanzien van de rente, in elk geval € 65.000,- toe te wijzen, dan wel, indien omtrent de hoogte van de uitgeleende bedragen geen zekerheid zou bestaan, het door [geïntimeerde] erkende deel van € 35.000,- toe te wijzen.