ECLI:NL:GHAMS:2015:2221

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
200.158.251-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van geldleningsovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden door gokverslaving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geldleningsovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.M. Kraan, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. S.A.C. Verzaal, met betrekking tot een lening van € 100.000,- die op 2 februari 2011 was verstrekt. De rechtbank had de vordering van de appellant afgewezen, omdat de overeenkomst onder misbruik van omstandigheden tot stand was gekomen, gezien de gokverslaving van de geïntimeerde. De appellant ging in hoger beroep en vorderde vernietiging van het eerdere vonnis, met de eis dat de geïntimeerde tot betaling van een bedrag van € 95.500,- zou worden veroordeeld.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank waren vastgesteld en heeft geoordeeld dat de overeenkomst inderdaad onder misbruik van omstandigheden tot stand was gekomen. De appellant had geweten van de gokverslaving van de geïntimeerde en had hem stelselmatig geld uitgeleend, wat leidde tot een onredelijke benadeling van de geïntimeerde. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen, waarbij het heeft geoordeeld dat de geïntimeerde terecht een beroep deed op de vernietiging van de overeenkomst. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.158.251/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/552622 HA ZA 13-1633
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 juni 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. C.M. Kraan te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.A.C. Verzaal te Amstelveen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 29 september 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, van 2 juli 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan hem van primair een bedrag van € 95.500,-, subsidiair een bedrag van € 65.000,- en meer subsidiair een bedrag van € 35.000,-, telkens vermeerderd met rente en kosten, alsmede de buitengerechtelijke kosten begroot op € 1.815,- met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, waaronder de kosten van de gelegde beslagen.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van (zo begrijpt het hof) het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om het volgende.
Op 2 februari 2011 hebben partijen en twee getuigen een overeenkomst getekend waarin staat dat [appellant] aan [geïntimeerde] een bedrag heeft uitgeleend van € 100.000,-, welk bedrag dient te worden terugbetaald in een periode van 30 maanden door middel van een tweemaandelijkse betaling van € 1.666,- (telkens te voldoen op de vijftiende van de maand en aan het einde van de maand, derhalve € 3.332,- in totaal per maand). [appellant] wist bij het sluiten van de overeenkomst dat [geïntimeerde] toen gokverslaafd was.
3.2
In hoger beroep is alleen de vordering van [appellant] aan de orde. In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd hetgeen hij thans in hoger beroep primair vordert. Hij heeft toen aan zijn vordering nakoming van voornoemde geldleningsovereenkomst ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, kort gezegd omdat de genoemde overeenkomst onder misbruik van omstandigheden, verband houdend met de gokverslaving van [geïntimeerde] , tot stand is gekomen en het beroep van [geïntimeerde] op vernietiging van die overeenkomst moet worden aanvaard. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.3
Met de
eerste griefbetoogt [appellant] dat [geïntimeerde] zijn recht heeft verwerkt een beroep te doen op vernietiging van de overeenkomst wegens misbruik van omstandigheden omdat hij diverse keren betalingen aan [appellant] heeft gedaan en [appellant] er dus van uit mocht gaan dat een dergelijk beroep niet meer zou worden gedaan.
3.4
Voor rechtsverwerking is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist als gevolg waarvan, op dit geval toegespitst, of (i) bij [appellant] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [geïntimeerde] zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken, of (ii) de positie van [appellant] onredelijk benadeeld of bezwaard zou worden indien [geïntimeerde] zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Dat sprake zou zijn van benadeling van de positie van [appellant] omdat [geïntimeerde] na de betalingen alsnog een beroep heeft gedaan op misbruik van omstandigheden, heeft [appellant] niet gesteld. De omstandigheid dat [geïntimeerde] een aantal malen op de leningsovereenkomst heeft afbetaald is voorts op zichzelf niet voldoende om aan te nemen dat daardoor het gerechtvaardigd vertrouwen bij [appellant] is gewekt dat [geïntimeerde] zich ten aanzien van de totstandkoming van de leningsovereenkomst niet zou beroepen op misbruik van omstandigheden. De grief faalt.
3.5
Grief 2houdt in dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [geïntimeerde] op vernietiging van de overeenkomst heeft gehonoreerd en om die reden de vordering heeft afgewezen. Ter toelichting voert [appellant] aan dat de door de rechtbank meegewogen omstandigheid dat [geïntimeerde] dronken zou zijn bij het aangaan van de overeenkomst door hem is betwist en niet is komen vast te staan. De ook door de rechtbank meegewogen omstandigheid dat [geïntimeerde] bang voor [appellant] was, staat om dezelfde reden volgens [appellant] evenmin vast. Volgens [appellant] gaat de rechtbank er ten onrechte van uit dat het lenen van geld aan een gokverslaafde misbruik zou zijn van omstandigheden, nu gokken maatschappelijk is geaccepteerd en [geïntimeerde] zijn goklust makkelijk kon financieren. Bovendien heeft [appellant] ook geld aan [geïntimeerde] geleend voor andere doeleinden dan gokken, zo stelt hij. Daarbij is de overeenkomst niet getekend op een moment dat [appellant] [geïntimeerde] geld in het vooruitzicht had gesteld, maar was het geleende geld door [geïntimeerde] al veel eerder van [appellant] ontvangen. Het betrof in feite een overeenkomst waarin was vastgelegd welke bedragen [appellant] in het verleden aan [geïntimeerde] had geleend. Volgens [appellant] zijn die eerder door hem aan [geïntimeerde] uitgeleende bedragen eveneens geldleningsovereenkomsten en zijn die niet vernietigbaar, dan wel vernietigd door [geïntimeerde] . Gelet op de verjaringstermijn ter zake van drie jaar kan van vernietiging geen sprake meer zijn, aldus [appellant] . Volgens hem belopen die geldleningen € 65.000,- (zijnde € 100.000,- verminderd met de rente) dan wel € 35.000,-, als van de visie van [geïntimeerde] moet worden uitgegaan. De rechtbank had daarom [geïntimeerde] in ieder geval tot terugbetaling van € 35.000,- moeten veroordelen. Ten slotte voert [appellant] nog aan dat als (de hoogte van) de bedongen rente als misbruik van omstandigheden zou worden aangemerkt, geldt dat het bedingen van rente op zich geen misbruik van omstandigheden oplevert en de hoogte van de bedongen rente niet buitensporig is, mede in aanmerking genomen de terugbetalingstermijn van de lening en het ontbreken van enige zekerheidstelling.
3.6
Met
grief 3stelt [appellant] deels hetzelfde aan de orde, te weten dat de rechtbank ten onrechte zijn hele vordering heeft afgewezen, terwijl zij deze ten minste voor een deel had moeten toewijzen, nu niet bestreden is dat [geïntimeerde] geld van [appellant] heeft geleend en [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat hij alles heeft terugbetaald. [appellant] betoogt dat tegenover zijn stellingen dat sprake was van een geldlening van € 100.000,- (€ 65.000,- lening en € 35.000,- rente) [geïntimeerde] geen bewijs van het tegendeel of van terugbetaling heeft geleverd, maar wel erkent dat hij € 35.000,- heeft geleend, zoals volgt uit een brief van zijn hand van 28 augustus 2013. [appellant] verzoekt onder verwijzing naar artikel 3:54 lid 2 BW uitdrukkelijk dat het hof, indien het van oordeel is dat er bij de totstandkoming van de leningsovereenkomst van 1 februari 2011 sprake is van misbruik van omstandigheden ten aanzien van de rente, in elk geval € 65.000,- toe te wijzen, dan wel, indien omtrent de hoogte van de uitgeleende bedragen geen zekerheid zou bestaan, het door [geïntimeerde] erkende deel van € 35.000,- toe te wijzen.
3.7
Deze grieven 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Ten eerste geldt het volgende. [geïntimeerde] heeft naar aanleiding van de stellingen van [appellant] dat [geïntimeerde] naast de overeenkomst van 1 februari 2011, ook gehouden moet worden aan eerdere niet door hem vernietigde geldleningsovereenkomsten, op dezelfde gronden als ten aanzien van de overeenkomst van 1 februari 2011, een beroep gedaan op vernietiging van die eerdere overeenkomsten wegens misbruik van omstandigheden. Het hof is van oordeel dat dat beroep niet is verjaard omdat dit niet is gedaan na drie jaren nadat deze invloed heeft opgehouden te werken. Dat is door [appellant] niet gesteld en ook niet gebleken.
3.8
Verder geldt het volgende. Los van de vraag of [geïntimeerde] dronken was toen hem geldbedragen werden geleend door [appellant] en of hij bang voor [appellant] was, kenmerken de leningen van [appellant] aan [geïntimeerde] zich door de volgende omstandigheden die het hof afleidt uit hetgeen [geïntimeerde] onvoldoende weersproken bij conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft gesteld en uit hetgeen tijdens de comparitie van partijen op 24 april 2014 door [appellant] is verklaard. [geïntimeerde] , zoals gezegd gokverslaafd, bevond zich een aantal jaren geleden vrijwel dagelijks in het Holland Casino te Amsterdam. Ook [appellant] was daar toen telkens aanwezig. [appellant] heeft toen aan [geïntimeerde] , wanneer diens geld op was, stelselmatig geldbedragen uitgeleend zodat hij verder kon gokken. [appellant] was in de positie om zelf goedkoop geld te lenen maar heeft bij het uitlenen ervan hoge rentes bedongen. [appellant] verklaart daarover zelf dat hij geld duur uitleent en een ‘fikse’ rente bedingt. [geïntimeerde] spreekt over een maandelijkse rente van 10%. [appellant] kan bepaald niet worden gevolgd in zijn stelling dat dit niet buitensporig is. Aanvankelijk leende hij kleine(re) bedragen aan [geïntimeerde] uit, maar allengs werden de uitgeleende bedragen hoger. [appellant] heeft het totaal, inclusief bedongen rente, uiteindelijk laten oplopen tot een bedrag van vele tienduizenden euro’s, terwijl [geïntimeerde] ertoe werd bewogen op zijn beurt hoge bedragen, voor een groot deel bestaande uit rente, terug te betalen. Kennelijk had de aanwezigheid van [appellant] in het casino alleen tot doel goklustigen die in financiële problemen waren gekomen tegen hoge rentes geld uit te lenen en heeft [appellant] in [geïntimeerde] een bruikbaar slachtoffer gevonden. [appellant] heeft in de financiële relatie met [geïntimeerde] in elk geval enkel en uitsluitend zijn eigen financiële belangen voor ogen gehad en gediend en de belangen van [geïntimeerde] daarbij verkwanseld, daarbij misbruik makend van diens positie als gokverslaafde. Dat hij incidenteel ook geld aan [geïntimeerde] heeft uitgeleend voor andere doeleinden doet daar niet aan af. De leningen van [appellant] aan [geïntimeerde] , uitmondend in de overeenkomst van 1 februari 2011 (waarvan bovendien vaststaat dat het daarin genoemde bedrag van € 100.000,- nimmer aan [geïntimeerde] is uitgeleend, maar voor een groot deel uit rente bestaat) zijn daarmee onder misbruik van omstandigheden tot stand gekomen, omdat [appellant] wist, dan wel had moeten begrijpen dat [geïntimeerde] door bijzondere omstandigheden, te weten zijn gokverslaving, zijn verlangen door te gokken wanneer zijn geld op was en de aanwezigheid op die momenten in het casino van [appellant] (die hem dan ‘te hulp schoot’), bewogen werd tot het verrichten van die rechtshandeling(en) ofschoon hetgeen [appellant] wist of moest begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
3.9
[geïntimeerde] heeft dan ook terecht een beroep gedaan op vernietiging van de geldleningsovereenkomst(en) tussen hem en [appellant] wegens misbruik van omstandigheden. In zoverre falen de grieven 2 en 3.
3.1
Het hof overweegt omtrent het beroep van [appellant] op artikel 3:54 lid 2 nog het volgende. [appellant] heeft gesteld dat hij [geïntimeerde] € 65.000,- dan wel
€ 35.000,- heeft uitgeleend. [geïntimeerde] heeft daar tegenover gesteld dat hij ten hoogste een bedrag van € 29.000,- van [appellant] heeft geleend (het hof begrijpt: exclusief rente; de € 35.000,- betrof volgens de brief van 28 augustus 2013 een bedrag inclusief rente) en dat hij dit bedrag reeds dubbel heeft terugbetaald. [appellant] heeft verzuimd enig overzicht te geven van de precieze bedragen die hij in de loop der jaren aan [geïntimeerde] heeft uitgeleend en van de bedragen die hij als rente of als afbetaling heeft ontvangen. Gelet op de hiervoor weergegeven gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] brengt dit mee dat elk aanknopingspunt ontbreekt om vast te stellen welke bedragen door [appellant] aan [geïntimeerde] zouden zijn uitgeleend en welke bedragen nog niet zijn terugbetaald . Er is dan ook onvoldoende aanleiding de gevolgen van de rechtshandelingen te wijzigen op de wijze als door [appellant] verlangd. De vorderingen moeten daarom worden afgewezen. De grieven 2 en 3 falen op alle onderdelen.
3.11
De slotsom is dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 704,- aan verschotten en € 2.632,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, L.A.J. Dun en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2015.