In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de verlenging van de uithuisplaatsing van het oudste kind en de verlening van de machtiging uithuisplaatsing voor het jongste kind, dat ten tijde van de bestreden beschikking nog ongeboren was. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 2 juni 2015 uitspraak gedaan. De moeder, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 2 december 2014 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van haar kinderen zijn verlengd. Het hof heeft vastgesteld dat er zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van terugplaatsing van het oudste kind bij de moeder, en dat de gronden voor uithuisplaatsing ten aanzien van dit kind aanwezig zijn. Echter, het hof is van oordeel dat er onvoldoende informatie is over de situatie van het jongste kind, en dat er geen specifiek onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van de moeder om dit kind zelf op te voeden. Het hof gelast daarom de Raad voor de Kinderbescherming om nader onderzoek te verrichten naar de thuisplaatsing van het jongste kind bij de moeder. De moeder heeft betoogd dat de uithuisplaatsing van beide kinderen onterecht is en dat zij in staat is om voor hen te zorgen, maar het hof heeft de bestreden beschikking voor het oudste kind bekrachtigd en de Raad gelast om onderzoek te doen naar de situatie van het jongste kind. De zaak is pro forma aangehouden tot 18 oktober 2015, in afwachting van de resultaten van het onderzoek.