Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 1.420
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 juli 2014. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij het ging om de aftrek van kosten voor levensonderhoud van zijn kinderen jonger dan 21 jaar. Belanghebbende had in zijn aangifte voor het jaar 2012 een bedrag van € 4.500 opgevoerd voor persoonsgebonden aftrek, dat geheel bestond uit kosten voor levensonderhoud van zijn kinderen, die niet bij hem woonden. De inspecteur van de Belastingdienst had echter slechts een bedrag van € 2.250 in aanmerking genomen, omdat hij twijfels had over de aannemelijkheid van de door belanghebbende opgevoerde kosten.
Tijdens de zitting op 6 mei 2015 heeft het Hof de standpunten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat hij wel degelijk aan de voorwaarden voor aftrek voldeed en dat hij substantiële kosten had gemaakt voor zijn kinderen, waaronder kinderalimentatie en andere uitgaven. De inspecteur betwistte dit en stelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de gemaakte kosten en dat de overgelegde stukken niet duidelijk maakten dat de kosten daadwerkelijk voor de kinderen waren gemaakt.
Het Hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat belanghebbende niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in belangrijke mate bijdroeg aan de kosten van levensonderhoud van zijn kinderen. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De kostenveroordeling werd niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.