ECLI:NL:GHAMS:2015:2113

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
200.165.068-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had eerder een verzoekschrift ingediend tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank had besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen. Tijdens de zitting op 14 april 2015 was de appellant niet verschenen, maar zijn advocaat, mr. H. van Schuppen, was aanwezig en heeft het standpunt van de appellant toegelicht. De bewindvoerder heeft ook haar standpunt gepresenteerd, waarbij zij aangaf dat de appellant niet aan zijn verplichtingen had voldaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant in meerdere opzichten tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Dit omvatte het niet tijdig en volledig verstrekken van informatie aan de bewindvoerder, het niet voldoen aan de sollicitatieverplichting, en het ontstaan van nieuwe schulden. De appellant had weliswaar aangegeven dat hij zich inspande om zijn situatie te verbeteren, maar het hof oordeelde dat zijn tekortkomingen ernstig en verwijtbaar waren. De appellant had de mogelijkheid om hulp te zoeken voor zijn taalproblemen, maar had dit nagelaten.

Uiteindelijk heeft het hof besloten het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij de schuldsaneringsregeling tussentijds werd beëindigd. De appellant heeft de mogelijkheid om binnen acht dagen na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.165.068/01
insolventienummer rechtbank : C/13/13/521-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 april 2015
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. H. van Schuppen te [plaats] .

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.
[appellant] is bij per fax op 19 februari 2015 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2015, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds heeft beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 14 april 2015. Bij die behandeling is [appellant] zonder bericht niet verschenen. Namens [appellant] is verschenen mr. Van Schuppen voornoemd, die vragen van het hof heeft beantwoord. Voorts is de bewindvoerder, […] , verschenen, die haar standpunt heeft toegelicht aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en het verslag van de bewindvoerder van 30 maart 2015, met bijlagen. Mr. Van Schuppen heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
Namens [appellant] is in het verzoekschrift verzocht om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en [appellant] alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien eventueel onder verlenging van de looptijd. Daartoe is namens [appellant] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. Mede door miscommunicatie – [appellant] is de Nederlandse taal onvoldoende machtig – werd de informatieverplichting niet steeds voldoende nageleefd. [appellant] heeft voorafgaand aan de zitting van 4 februari 2015 de nog ontbrekende stukken aan de bewindvoerder overgelegd. Hoewel de bewindvoerder in haar brief van 13 januari 2015 aangeeft dat er nog stukken ontbreken, heeft zij verzuimd [appellant] een termijn te stellen waarbinnen stukken alsnog moeten worden overgelegd. Gelet op het feit dat [appellant] afhankelijk is van derden om informatie bij de bewindvoerder aan te leveren, is het opmerkelijk dat de bewindvoerder al op 23 januari 2015 aan de rechter-commissaris meedeelt dat [appellant] geen informatie heeft verstrekt. Hoewel sprake is van een gering boedeltekort, verkeerde [appellant] – naar aanleiding van hetgeen de bewindvoerder meedeelde – in de veronderstelling dat hij deze voor het einde van de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling diende in te lossen. [appellant] zal ervoor zorgen dat het boedeltekort vóór het beëindigen van de schuldsaneringsregeling volledig is voldaan. Er zijn geen nieuwe schulden. Eerdere schulden zijn door [appellant] volledig voldaan. Er is evenmin sprake van een huurachterstand. De afdracht van de huur wordt sinds oktober 2012 verricht door de Dienst Werk en Inkomen (DWI). [appellant] zou graag fulltime willen werken en spant zich daartoe tot het uiterste in. Om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, heeft hij verzocht deel te kunnen nemen aan een vervolgcursus Nederlands waarvoor hij thans op een wachtlijst staat. Mede doordat [appellant] de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, verkeerde hij in de veronderstelling dat een lijst met sollicitatieactiviteiten volstond. Thans is hij zich bewust van het belang om verificatoire bescheiden ter zake van verrichte sollicitaties tijdig aan de bewindvoerder te doen toekomen. Mocht het hof oordelen dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen dan stelt hij dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt.
2.2
De bewindvoerder heeft in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. [appellant] heeft nimmer tijdig en volledig voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Behoudens één sollicitatielijst in maart 2014 heeft [appellant] vanaf datum toelating tot heden nimmer aan zijn sollicitatieverplichting voldaan. Hij heeft geen sollicitatiebrieven en/of afwijzingsbrieven overgelegd. Evenmin heeft hij getoond op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de sollicitatieverplichting niet van toepassing is op hem. Verder wordt door [appellant] niet voldaan aan de informatieverplichting terwijl hij ook een nieuwe schuld (huurachterstand) heeft laten ontstaan van tenminste € 1.045,73. [appellant] heeft tot op heden geen betaalbewijs dan wel een bewijs van een betalingsregeling verstrekt. Niet bekend is of er nog andere schulden zijn ontstaan. Ten slotte is sprake van een boedelachterstand van vooralsnog € 522,17, aldus steeds de bewindvoerder.
2.3
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat – zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Faillissementswet (Fw) – uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar zijn informatie- en/of sollicitatieverplichting niet nakomt dan wel een boedelachterstand en/of bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
2.4
Het hof is van oordeel dat [appellant] ernstig is tekortgeschoten in meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Op de schuldenaar rust onder meer de verplichting tot het verschaffen van die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. [appellant] heeft nagelaten de bewindvoerder (spontaan en tijdig) in kennis te stellen van informatie omtrent zijn persoonlijke en financiële situatie. Het niet verstrekken van deze inlichtingen vormt een voldoende aanwijzing dat bij [appellant] de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt.
2.5
Verder rust volgens artikel 288, eerste lid, onder c, Fw op de schuldenaar onder meer de verplichting om zich in te spannen zo veel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Daarom is [appellant] - zoals herhaaldelijk aan hem is medegedeeld - gehouden ten minste gemiddeld viermaal per maand te solliciteren naar betaald werk. [appellant] heeft - behoudens één sollicitatielijst zonder onderliggende stukken - vanaf datum toelating geen bewijsstukken overgelegd van door hem verrichte sollicitaties.
2.6
Daarnaast heeft [appellant] - naar de bewindvoerder heeft verklaard - een nieuwe huurschuld laten ontstaan van € 1.045,73. [appellant] heeft aangegeven dat daarvan geen sprake is, maar hij heeft verzuimd stukken over te leggen die zijn standpunt onderbouwen. Hij heeft geen betalingsbewijs dan wel een schriftelijk bewijs van een getroffen betalingsregeling verstrekt. Verder heeft [appellant] een boedelachterstand van € 522,17 laten ontstaan. Hoewel [appellant] heeft aangegeven dat hij deze vóór het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling zal voldoen, heeft hij nog geen begin gemaakt met aflossing daarvan en tot op heden slechts tweemaal een bedrag op de boedelrekening gestort. Gezien de omvang van de nieuwe schulden en de spaarcapaciteit van [appellant] , acht het hof de nieuwe schulden bovenmatig. Gelet op de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling en de omstandigheid dat een concreet plan van aanpak ontbreekt, acht het hof niet aannemelijk dat deze schulden vóór het einde van de looptijd zullen kunnen worden ingelost.
2.7
[appellant] is na diverse sommaties van de bewindvoerder, tweemaal een verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris - alwaar [appellant] tot twee maal toe niet is verschenen zonder zijn afwezigheid te kunnen verantwoorden - voldoende in de gelegenheid gesteld alsnog te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Ook thans is [appellant] zonder enig bericht niet ter zitting verschenen. Ook zijn advocaat heeft desgevraagd verklaard niet te weten waarom [appellant] niet ter zitting is verschenen. Op grond van al het voorgaande, in het bijzonder de omstandigheid dat de bewindvoerder – naar zij zelf ter zitting heeft verklaard – geen vat kan krijgen op [appellant] en mitsdien moeilijk traceerbaar is, heeft het hof er onvoldoende vertrouwen in dat [appellant] - ook met een eventuele verlenging van de looptijd - alsnog zal voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De omschreven tekortkomingen vormen voldoende aanwijzing dat bij [appellant] de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Van deze tekortkomingen valt [appellant] een verwijt te maken, zodat deze aan hem kunnen worden toegerekend. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Indien [appellant] door zijn persoonlijke situatie – met name zijn taalproblemen – niet in staat is de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen, had het op zijn weg gelegen daarbij (professionele) hulp in de hand te nemen. Dat hij dit ondanks diverse waarschuwingen niet heeft gedaan, kan hem dan ook worden verweten. De genoemde tekortkomingen, die niet als geringe tekortkoming buiten beschouwing kunnen blijven, zijn naar het oordeel van het hof zodanig ernstig en verwijtbaar, dat slechts de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Het vonnis van de rechtbank zal dan ook worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Boukema, A.S. Arnold en M.L.D. Akkaya en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.