ECLI:NL:GHAMS:2015:2110

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
200.118.149/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door diefstal uit vrachtwagen tijdens vervoer

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellante sub 2], een internationaal vrachtwagenchauffeur, voor schade die is ontstaan door twee achtereenvolgende diefstallen uit zijn vrachtwagen, die geparkeerd stond naast een tankstation in Spanje. De diefstallen vonden plaats op 21 januari 2007, terwijl [appellante sub 2] in zijn vrachtwagen sliep. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellante sub 2] beperkt aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit de eerste diefstal, maar onbeperkt aansprakelijk voor de schade uit de tweede diefstal, omdat hij na de eerste diefstal onvoldoende maatregelen had genomen om herhaling te voorkomen. In hoger beroep hebben de appellanten, waaronder Achmea Schadeverzekeringen NV, betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van bewuste roekeloosheid van [appellante sub 2]. Het hof heeft de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat [appellante sub 2] niet kon worden verweten dat hij geen maatregelen had genomen tegen de tweede diefstal. Het hof oordeelde dat hij zich in een toestand bevond waarin hij de kans op een tweede diefstal niet serieus nam, en dat hij niet opzettelijk of roekeloos had gehandeld. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en beperkte de aansprakelijkheid van [appellante sub 2] voor de tweede diefstal, waardoor hij slechts aansprakelijk werd gehouden voor de schade van de eerste diefstal. De kosten van het geding werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.118.149/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : 406729/HA ZA 08-2429
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 juni 2015
inzake
1. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN NV, h.o.d.n. INTERPOLIS,
gevestigd te Apeldoorn,
2.
[appellante sub 2]
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente]
appellanten,
advocaat: mr. M. Bouman te Eindhoven,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INCOPARTS B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MITT ROTTERDAM B.V.
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. A.J. Dolk te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna afzonderlijk Achmea, [appellante sub 2], Incoparts en Mitt genoemd. Appellanten worden gezamenlijk [appellanten] genoemd, geïntimeerden gezamenlijk Incoparts c.s.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 27 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2012, onder bovenvermeld nummer gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en onder andere Incoparts c.s. als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 23 maart 2015 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Bouman voornoemd en Incoparts c.s. door mr. Dolk voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, alsnog hun vorderingen zal toewijzen en Incoparts c.s. zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen appellanten uit hoofde van het bestreden vonnis hebben voldaan, met wettelijke rente en met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten. Incoparts c.s. hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellanten] in hun hoger beroep, subsidiair tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
[appellanten] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 6 juli 2011 (hierna: het tussenvonnis) onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn gebleken uit de niet (voldoende) weersproken stellingen van partijen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1.
[appellante sub 2] is internationaal vrachtwagenchauffeur en eigenaar van de eenmanszaak JRT Transport. Vanaf medio september 2006 werkt [appellante sub 2] als zogenoemde vaste charter voor BB Air Schiphol (hierna: BB Air). [appellante sub 2] wordt aangestuurd en ingepland door de planner van BB Air en de afrekening met BB Air vindt plaats op basis van gereden kilometers. [appellante sub 2] en BB Air hebben geen schriftelijke overeenkomst gesloten en BB Air heeft [appellante sub 2] evenmin voorzien van schriftelijke instructies.
2.1.2.
Op 19 januari 2007 heeft [appellante sub 2] opdracht ontvangen van BB Air tot vervoer van een lading van Schiphol naar Madrid. Het betrof vijf zogeheten groupage zendingen. BB Air had deze opdracht van een opdrachtgever ontvangen die op haar beurt de opdracht had aangenomen van Incoparts. Onderdeel van de lading vormde een door Incoparts verkochte pallet met harddisks die in de ochtend op 22 januari 2007 in Madrid moest worden afgeleverd.
2.1.3.
Na het inladen van de lading heeft [appellante sub 2] een CMR-vrachtbrief met nummer 534189 in ontvangst genomen en is een hangslot aangebracht op de achterdeur van zijn koeltrailer. [appellante sub 2] was op voorhand niet bekend met de inhoud van de lading. De vrachtbrief vermeldt dat het gaat om “electronical goods”. Voor dit transport heeft [appellante sub 2] geen specifieke vervoersinstructies ontvangen.
2.1.4.
Op 19 januari 2007 is [appellante sub 2] omstreeks 23.00 uur vanuit Schiphol richting Madrid vertrokken. Zondagavond 21 januari 2007 omstreeks 21.45 uur heeft [appellante sub 2] zijn vrachtwagencombinatie geparkeerd op het terrein van een tankstation gelegen aan de A1 richting Madrid, direct naast het tankstation. Omstreeks 23.30 uur is [appellante sub 2] in zijn vrachtwagen gaan slapen.
2.1.5.
Die nacht is tot twee maal toe ingebroken in de vrachtwagen en zijn de harddisks gestolen.
2.1.6.
[appellante sub 2] heeft ten overstaan van een expert van expertisebureau [H], die op initiatief van Incoparts is ingeschakeld, een verklaring afgelegd over de gang van zaken rond de diefstallen. Deze luidt, voor zover hier relevant:
“[…] Op zondagavond omstreeks 21.45 uur heb ik de combinatie geparkeerd op een parkeerplaats direct naast een Cespa eindstation op de A1 gelegen ongeveer 17 km voor Alco-Bendas en 40 km voor Madrid. De parkeerplaats voor vrachtauto’s stond vol, derhalve heb ik de combinatie geparkeerd direct naast het tankstation, zodanig dat deze deels verlicht werd door de verlichting van het tankstation […] Omstreeks 23.30 uur ben ik gaan slapen en heb de gordijnen van de cabine gesloten. Omstreeks 01.00 uur werd ik wakker. Ik zag middels de buitenspiegel iemand naast de vrachtauto. Ik begreep dat er iets niet in de haak was. Ik deed mijn klompen aan en opende de cabinedeur. De man rende daarop hard weg en gelijktijdig vertrok een vrachtauto die achter mijn combinatie had gestaan. Ik liep naar achter en zag dat de deuren open stonden. De slotbeugels en de achterdeur waren geforceerd opengeknipt. De pallet met hard-discs was opengebroken en er misten ongeveer vijf dozen. Middels het tankstation heb ik de politie gebeld die rond 02.00 uur ter plaatse was. Vervolgens heb ik aangifte gedaan (bijlage 8). Ik heb vervolgens gevraagd of er een andere locatie was waar ik veilig kon parkeren. De politie raadde mij aan om op de huidige locatie te blijven staan. Rond 03:00 uur ben ik weer gaan slapen. Omstreeks 05.00 uur werd ik opnieuw wakker, ik meende iets te horen in de trailer. Ik keek in de buitenspiegel en zag een VW Caddy schuin achter de koeltrailer staan. Ik dacht dat ik had gedroomd. Om 08.00 uur werd ik wakker en ben rond de trailer gelopen. Bij nader onderzoek zag ik dat de achterdeuren open waren en dat alle hard-discs waren meegenomen. Ik heb opnieuw de politie laten komen en wederom aangifte gedaan (bijlage 9). Van de videobeelden van de bewakingscamera’s van de benzinepomp zijn een aantal beelden gekopieerd van de vrachtauto die vertrok onmiddellijk na de eerste diefstal. Ook bleek dat de VW Caddy hetzelfde logo als de vrachtauto die eerder die nacht na de diefstal direct was vertrokken. De videofoto’s zijn beschikbaar gesteld aan de politie [...]”
2.1.7.
De aan de politie beschikbaar gestelde videofoto’s waarnaar [appellante sub 2] in zijn verklaring tegenover [H] verwijst, zijn als bijlage 10 in het expertiserapport van [H] opgenomen. Op een van de afdrukken staat onder meer handgeschreven vermeld:
  • 1° ROBO 05:00 -> 2 PERSONAS - 3 CASAS
  • 2° ROBO 06:00 -> NO VIO NADIE - 2 PALES
2.1.8.
Incoparts was ten tijde van het vervoer nog eigenaar van de betrokken lading. Bij brief van 10 september 2007 heeft de raadsman van Incoparts [appellante sub 2] aansprakelijk gesteld voor de volledige schade die het gevolg is van de twee diefstallen.
2.1.9.
Bij gelegenheid van de comparitie na antwoord in eerste aanleg heeft [appellante sub 2] onder meer verklaard:
“Op een gegeven moment moest ik mijn wagen parkeren om de 9 uur rusttijd van de rijtijdenwet in acht te nemen. (…) Ik heb een zo goed mogelijke plek voor mijn wagen gezocht en dat was naast het pompstation in de buurt van 4 beveiligingscamera’s en in het volle licht. De vrachtwagenparkeerplaats was onverlicht en vol. Bij de eerste diefstal had ik mijn wagen voelen bewegen. Toen keek ik in mijn spiegel vanuit mijn slaapcabine en zag een persoon naast mijn vrachtwagen met een achterdeur in de hand. Toen dacht ik: die is voor mij en ben ik uit mijn wagen gekomen. Ik ben naar die persoon toegelopen en toen zag ik ook een tweede persoon uit mijn vrachtwagen springen. Ze renden naar een kleine bestelwagen met een logo erop en reden weg. Een groen logo met gele letters. Toen heb ik in mijn vrachtwagen gezien dat ze over de daarvoor staande pallets heen waren gekropen en vijf dozen van deze bewuste pallet hadden gestolen. Op dat zwarte plastic was geen afzender of geadresseerde vermeld. Er was niet zien wat voor goederen zich onder het zwarte plastic bevonden. Ik wist zelf ook niet wat voor goederen erin zaten. Volgens mij is er ergens een lek of is er iets doorgeseind.(…) Ik heb na die eerste diefstal met de politie overleg gehad en die zeiden te blijven staan waar ik stond. De achterdeur heb ik opnieuw kunnen sluiten en ik heb daarop een zegel aangebracht. Zo’n zegel heeft een metaaldraad die alleen met een betonschaar is door te knippen.
De tweede keer die nacht ben ik wakker geworden omdat ik dacht dat ik de auto voelde bewegen. Ik ben op de bedrand gaan zitten en heb in mijn spiegels gekeken. Ik zag wel weer zo’n zelfde bestelauto met hetzelfde logo. Ik heb even afgewacht maar voelde de wagen verder niet bewegen. Toen heb ik geconcludeerd dat ik me vergist had en ben weer gaan slapen. Ik hield het ook eigenlijk niet voor mogelijk dat er voor een tweede keer gestolen zou worden omdat de auto in het volle licht stond en in de buurt van camera’s. Ik ben niet voor de zekerheid gaan kijken die tweede keer. Ik dacht dat ik het gedroomd had. Toen ik later die ochtend wakker werd bleek toch opnieuw te zijn ingebroken. Op de videobeelden is ook te zien dat het dezelfde mensen waren.
Na dit gebeuren ben ik toch doorgereden naar het losadres en daar is de pallet en het plastic ook achtergebleven. Toen ik naar dat terrein van Logipoint reed zag ik dat bij hen om de hoek, op een afstand van ongeveer 300 meter het bedrijf was waar auto’s met hetzelfde logo als van de bestelauto stonden. Datzelfde logo stond ook op de gevel van het bedrijf daar.
Het is onder chauffeurs goed bekend dat het nog veel gevaarlijker is in verband met diefstal om op een industrieterrein te gaan staan in Spanje.”

3.Beoordeling

3.1
In dit geding zijn partijen verdeeld over de vraag of de aansprakelijkheid van [appellante sub 2] is beperkt overeenkomstig het bepaalde in artikel 23 juncto artikel 25 CMR.
3.2
De rechtbank heeft, samengevat, deze vraag met betrekking tot de eerste diefstal bevestigend beantwoord en met betrekking tot de tweede diefstal ontkennend beantwoord. Volgens de rechtbank was bewezen dat bij de tweede diefstal sprake is geweest van bewuste roekeloosheid van [appellante sub 2] in de zin van artikel 29 CMR omdat hij, na de eerste diefstal, zich had dienen te realiseren dat de door hem gekozen locatie niet veilig was, dat hij na het horen van geluid en het zien van een VW Caddy met hetzelfde logo als het busje dat betrokken was bij de eerste diefstal geen poolshoogte is gaan nemen maar weer is gaan slapen, en dat hij elektronische goederen vervoerde waarvan hij zich diende te realiseren dat het diefstalgevoelige waren betrof. [appellanten] zijn daarom door de rechtbank beperkt aansprakelijk gehouden voor de uit de eerste diefstal voortgevloeide schade, maar onbeperkt aansprakelijk gehouden voor de schade die uit de tweede diefstal is voortgevloeid. [appellante sub 2] is vervolgens veroordeeld tot betaling aan Incoparts c.s. van (aan hoofdsommen) in totaal € 39.094,59, namelijk € 624,65 vanwege de eerste diefstal en € 38.469,94 vanwege de tweede diefstal.
3.3
Tegen het oordeel dat [appellante sub 2] onbeperkt aansprakelijk is voor de schade die uit de tweede diefstal is voortgevloeid en de daaraan ten grondslag liggende motivering, zijn [appellanten] onder aanvoering van een grief in hoger beroep gekomen. Incoparts c.s. hebben betoogd dat [appellanten] in dat hoger beroep niet-ontvankelijk zijn, maar dat betoog faalt. Het tussenvonnis bevat, voor zover het bovengenoemd oordeel daarin is weergegeven, in dat opzicht weliswaar een eindbeslissing, maar niet een in het dictum van het vonnis weergegeven eindvonnis. Dat eindvonnis is door de rechtbank eerst in het bestreden vonnis gegeven. [appellanten] zijn dus terecht (slechts) van het bestreden vonnis in hoger beroep gekomen.
3.4
Met hun grief bestrijden [appellanten] dat sprake is geweest van bewuste roekeloosheid van [appellante sub 2] zoals bedoeld in artikel 29 CMR. Het hof overweegt daarover als volgt.
3.4.1.
Artikel 29 CMR bepaalt dat de vervoerder zich niet met recht kan beroepen op beperking van aansprakelijkheid voor schade die voortspruit uit opzet of daarmee gelijk te stellen schuld. Onder “met opzet gelijk te stellen schuld” moet worden verstaan een handeling die of een nalaten dat moet worden aangemerkt als roekeloos en met de wetenschap dat schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien. Daarvan is sprake wanneer degene die zich aldus gedraagt het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dat de kans dat dit niet zal gebeuren, maar zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden. Voor het antwoord op de vraag of een handelen of nalaten is geschied met wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien, is niet zonder meer beslissend dat/of degene die zich aldus gedroeg wist dat de kans op (in dit geval) diefstal zeer aanzienlijk was.
3.4.2.
De bewijslast dat sprake was van met opzet gelijk te stellen schuld, rust krachtens vaste jurisprudentie bij Incoparts c.s. Anders dan Incoparts c.s. betogen, wordt dat niet anders nu [appellanten] met hun vorderingen tot verklaring voor recht de procedure in eerste aanleg hebben ingeleid. Waarom de redelijkheid en billijkheid in het onderhavige geval meebrengen dat de bewijslast op de voet van artikel 150 lid 2 Rv. zou moeten worden omgedraaid, zoals Incoparts c.s. betogen, is door hen verder niet toegelicht en het hof ziet daartoe ook geen aanleiding. Evenmin is er aanleiding om een verzwaarde stel- en motiveringsplicht voor [appellanten] aan te nemen.
3.5
Gelet op de in r.o. 3.4.1 genoemde maatstaf is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de schade die is voortgevloeid uit de tweede diefstal niet is veroorzaakt door met opzet gelijk te stellen schuld van [appellante sub 2]. Het volgende is daartoe redengevend.
3.5.1.
Wat betreft de gang van zaken voorafgaande aan de tweede diefstal verwijten Incoparts c.s. [appellante sub 2] dat hij heeft nagelaten preventiemaatregelen te treffen en een hem bekende gevaarssituatie onnodig heeft gehandhaafd, door zijn vrachtwagen niet zo te parkeren dat de achterzijde werd afgeschermd en door de achterdeuren niet of slecht te sluiten. Aan Incoparts c.s. moet op zichzelf worden toegegeven dat het in algemene zin denkbaar is dat de kans op schade als de onderhavige minder groot zou zijn geweest indien [appellante sub 2] zo had geparkeerd dat de achterzijde van de vrachtwagen onbereikbaar was. Gesteld noch gebleken is echter dat die mogelijkheid zich voor [appellante sub 2] in concreto heeft voorgedaan; [appellante sub 2] betwist dat en heeft, naar vast staat, van zijn opdrachtgever ook geen specifieke instructies meegekregen.
3.5.2.
Er is ook geen aanleiding om aan te nemen, dat uit het feit dat de eerste inbraak had plaatsgevonden, [appellante sub 2] had moeten afleiden dat een grote kans bestond op een tweede inbraak. Uit zijn verklaringen volgt immers, dat hij na de eerste diefstal de veiligheid van zijn parkeerlocatie met de politie heeft besproken en dat hem door de politie werd geadviseerd, of in elk geval gesuggereerd, te blijven staan waar hij stond. Incoparts c.s. trekken die verklaring van [appellante sub 2] weliswaar in twijfel, maar zij hebben niet geconcretiseerd waarom geen geloof kan worden gehecht aan wat [appellante sub 2] heeft verklaard over de suggesties van de politie. Dat had wel op hun weg gelegen, nu op Incoparts c.s. de bewijslast rust van de opzet of daaraan gelijk te stellen schuld van [appellante sub 2].
3.5.3.
[appellante sub 2] heeft verklaard dat hij na de eerste inbraak zijn wagen met een zegel en (slechts met een betonschaar te forceren) staaldraad heeft afgesloten. Dat die verklaring onjuist is, is onvoldoende concreet aangevoerd en evenmin onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [appellante sub 2] dat het vrachtwagenparkeerterrein vol was en hij - kennelijk uit veiligheidsoverwegingen - heeft geparkeerd direct naast het tankstation, in het licht van het tankstation en binnen het bereik van een of meer aldaar aanwezige veiligheidscamera’s.
3.5.4.
Het vorenstaande is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake was van met opzet gelijk te stellen schuld bij [appellante sub 2].
3.5.5.
Wat betreft de omstandigheden ten tijde van de tweede diefstal heeft [appellante sub 2] verklaard dat hij na zijn aangifte van de eerste diefstal weer was gaan slapen en na enkele uren weer wakker is geworden. Over de reden waarom hij wakker werd heeft hij tegenover [H] verklaard dat hij dacht dat hij iets hoorde; ter comparitie verklaarde hij dat hij dacht dat hij voelde dat de vrachtauto bewoog. Bij beide gelegenheden heeft hij verklaard dat hij vervolgens via zijn spiegels een auto zag staan van hetzelfde type c.q. met hetzelfde logo als dat van de auto waarmee de inbrekers bij de eerste diefstal waren weggereden. [appellante sub 2] heeft ter comparitie gezegd dat hij daarna niets meer voelde bewegen en (in beide verklaringen) dat hij dacht dat hij droomde, waarna hij weer is gaan slapen. Dit een en ander duidt er niet op dat [appellante sub 2] zich ervan bewust was dat de kans dat (een tweede) diefstal plaatsvond aanzienlijk groter was dan de kans dat deze niet plaatsvond, maar dat hij zich door dat besef niet heeft laten weerhouden om verder niet in te grijpen. Integendeel, er blijkt uit dat [appellante sub 2] zijn eigen waarnemingen niet vertrouwde omdat hij in een door [appellanten] bij memorie van grieven als “slaapdronken” betitelde toestand verkeerde. Incoparts c.s. trekken dat in twijfel en verwijten [appellante sub 2] dat hij, eenmaal wakker, geen enkele maatregel heeft getroffen, maar zij hebben geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [appellante sub 2] in redelijkheid niet, zoals hij stelt, aan zijn waarnemingen had kunnen twijfelen. Het hof acht het onder de gegeven omstandigheden (nadat [appellante sub 2] door de eerste diefstal in zijn slaap was gestoord en daarvan aangifte bij de politie had gedaan, werd hij na een tweede slaap van slechts enkele uren opnieuw wakker) niet onaannemelijk dat [appellante sub 2] zich in een toestand bevond waarin hij de vage waarnemingen die hij deed, niet serieus nam. Daarom heeft [appellante sub 2] voldoende betwist dat hij iets van de tweede diefstal heeft gemerkt en moet ervan worden uitgegaan dat dat niet het geval was, zodat hij tegen de tweede diefstal redelijkerwijs ook geen maatregelen kon nemen. Dat hij geen maatregelen heeft getroffen maakt dan ook niet, dat hem met opzet gelijk te stellen schuld valt te verwijten.
3.6
Incoparts c.s. hebben er nog op gewezen dat uit de aantekeningen op de videofoto’s blijkt dat de eerste diefstal om 5:00 uur en de tweede diefstal om 6:00 uur was (zie 2.1.7); dat wijkt af van de tijdstippen die [appellante sub 2] in zijn verklaring heeft genoemd, reden waarom volgens Incoparts c.s. de verklaringen van [appellante sub 2] ongeloofwaardig zijn. In dit standpunt worden Incoparts c.s. niet gevolgd. De tijdstippen van de diefstallen die blijken uit de processen-verbaal van aangifte door [appellante sub 2] (als onderdeel van het expertiserapport van [H] van 6 maart 2007, als productie 10 bij conclusie van antwoord in het geding gebracht) stroken met de verklaringen van [appellante sub 2]. Uit het proces-verbaal van de eerste diefstal blijkt dat daarvan om 2:24 uur aangifte werd gedaan, zodat 5:00 uur niet het tijdstip van de eerste diefstal kan zijn. Waarom niettemin meer waarde moet worden toegekend aan de handgeschreven aantekeningen op de videofoto’s hebben Incoparts c.s. onvoldoende toegelicht. Hun opmerking dat die “kennelijk [zijn] genoteerd door de camera van het pompstation” volstaat niet om aan te nemen dat die aantekeningen de registratie vormen van het tijdstip van de diefstallen door een objectieve bron. Op de overlegde videofoto’s is immers elektronisch afgedrukt: “Hora 01:05:01:796” en “Hora 01:05:02:593”.
3.7
De slotsom luidt dat de grief slaagt en dat de aansprakelijkheid van [appellante sub 2] voor de tweede diefstal ook beperkt is als in r.o. 3.1 bedoeld. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
3.8
Wat betreft de toewijsbaarheid van de vorderingen van [appellanten] gaat het hof er allereerst vanuit dat [appellanten] hun primaire vordering tot verklaring voor recht dat [appellante sub 2] in het geheel niet aansprakelijk is, in hoger beroep niet hebben gehandhaafd. Voorts gaat het hof ervan uit dat [appellanten], hoewel zij in de appeldagvaarding toewijzing van “hun vorderingen” hebben gevorderd, zich hebben willen beperken tot hun vordering ter zake de tweede diefstal omdat hun grief slechts daarop betrekking heeft. Dit een en ander brengt mee dat de vordering van Incoparts c.s. alsnog slechts zal worden toegewezen voor een bedrag van € 624,65 (het bedrag van de schade van de eerste diefstal), te vermeerderen met CMR-rente, en voor het overige zal worden afgewezen en dat Incoparts c.s. zullen worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] aan Incoparts c.s. uit hoofde van het bestreden vonnis hebben voldaan, met wettelijke rente. De subsidiaire vordering van [appellanten] voor zover thans nog aan de orde, namelijk tot verklaring voor recht dat de aansprakelijkheid van [appellante sub 2] ter zake de tweede diefstal is beperkt overeenkomstig het bepaalde in artikel 23 jo 25 CMR en het vermelde in nummer 26 van de inleidende dagvaarding, zal alsnog worden toegewezen. Omwille van de duidelijkheid zal het vonnis waarvan beroep geheel worden vernietigd en zal een nieuw dictum worden geformuleerd. Dat betreft - vanzelfsprekend - dan uitsluitend het vonnis waarvan beroep voor zover het tussen de partijen bij dit hoger beroep is gewezen.
3.9
Incoparts c.s. zullen als in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in conventie en in reconventie gewezen,
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de aansprakelijkheid van [appellante sub 2] jegens Incoparts c.s. ter zake de tweede diefstal is beperkt overeenkomstig het bepaalde in artikel 23 jo 25 CMR en nummer 26 van het vermelde in de inleidende dagvaarding;
veroordeelt [appellante sub 2] tot betaling van € 624,65 aan Incoparts c.s., te vermeerderen met CMR-rente vanaf 10 september 2007;
veroordeelt Incoparts c.s. tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] uit hoofde van het bestreden vonnis aan Incoparts c.s. (behoudens het hiervoor genoemde bedrag van € 624,65 met rente) hebben voldaan, vermeerderd met wettelijke rente met ingang van de datum van betaling tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Incoparts c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] begroot op € 325,80 aan verschotten en € 1.130,= voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 1.891,17 aan verschotten en € 3.474,= voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, C.C. Meijer en Th.C.M. Willemse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2015.