ECLI:NL:GHAMS:2015:2106

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
200.137.535/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om machtiging inzage onderzoeksverslag in enquêterechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2015 een beschikking gegeven in een verzoek om machtiging tot inzage in een onderzoeksverslag. De verzoeker, aangeduid als [verzoeker], heeft de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht om hem te machtigen het onderzoeksverslag, dat door mr. F.D. Stibbe en drs. N. van der Noll is opgesteld, in te brengen in verschillende juridische procedures, waaronder een procedure in Rusland en een bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure bij de rechtbank Amsterdam. De Ondernemingskamer heeft eerder op 18 maart 2014 een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van de besloten vennootschappen die gezamenlijk als Leaderland c.s. worden aangeduid. Het onderzoeksverslag is op 28 april 2015 ter griffie neergelegd en is sindsdien ter inzage gelegd voor belanghebbenden. De voorzitter heeft in deze beschikking de verzoeker in de gelegenheid gesteld om nadere inlichtingen te verstrekken over de procedures waarin het onderzoeksverslag moet worden ingebracht, en heeft de overige partijen de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek van de verzoeker. De beslissing is aangehouden tot de nadere inlichtingen zijn verstrekt.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.137.535/01 OK
beschikking van de voorzitter van de Ondernemingskamer van 29 mei 2015
inzake:
[verzoeker],
wonende te [....],
VERZOEKER,
advocaten:
mrs. F.M. Petersen
M.D. Hazenberg, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEADERLAND TTM B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEADERLAND TTM I B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEADERLAND TTM II B.V.,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEADERLAND TTM III B.V.,
allen gevestigd te Hilversum,
VERWEERSTERS,
advocaten: voorheen
mrs. E.M. Soerjatinen
M.C. Leijten, kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n

1.[belanghebbende sub 1],

wonend te [....],
2.
[belanghebbende sub 2],
wonende te [....],
BELANGHEBBENDEN,
advocaten:
mrs. I.S. Oosterhoff, R.J.T. Kamstraen
C.J. Jager,allen kantoorhoudende te Amsterdam,

3.[belanghebbende sub 3],

wonende te Sint Pietersburg, Russische Federatie,
BELANGHEBBENDE,
advocaten:
mrs. J.A. Meijeren
K. ter Hart, beiden kantoorhoudende te Den Haag.

1.Het verloop van het geding

1.1
Partijen en andere personen zullen hierna als volgt worden aangeduid:
  • verzoeker als [verzoeker];
  • verweersters 1 tot en met 4 ieder afzonderlijk als respectievelijk Leaderland TTM, Leaderland I, Leaderland II en Leaderland III en gezamenlijk als Leaderland c.s.;
  • belanghebbende 1 als [belanghebbende sub 1] ;
  • belanghebbende 2 als [belanghebbende sub 2];
  • belanghebbende 3 als [belanghebbende sub 3].
1.2
Voor het eerdere verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen van 18 maart 2014, 11 juli 2014, 24 juli 2014, 5 december 2014, 15 december 2014, 3 februari 2015 en 28 april 2015.
1.3
Bij haar beschikking van 18 maart 2014 heeft de Ondernemingskamer onder andere en voor zover hier van belang:
- een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Leaderland c.s. over de periode vanaf 1 oktober 2012;
- Mr. F.D. Stibbe te Amsterdam en drs. N. van der Noll te Oosthuizen benoemd tot onderzoekers.
1.4
Het verslag van het door mr. Stibbe en drs. Van der Noll verrichte onderzoek met bijlagen (hierna het onderzoeksverslag te noemen) is op 28 april 2015 ter griffie van de Ondernemingskamer neergelegd. Bij de op die dag gegeven beschikking heeft de Ondernemingskamer onder andere bepaald dat het onderzoeksverslag ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.5
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 29 april 2015, heeft [verzoeker] de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht om hem te machtigen het onderzoeksverslag, zonder bijlagen, in te brengen als productie in de procedure bij de rechtbank Midden Nederland (locatie Lelystad), met zaaknummer C/16/368244.
1.6
Bij brief van dezelfde datum heeft de griffier van de Ondernemingskamerpartijen in de gelegenheid gesteld diezelfde dag op het in 1.5 genoemde verzoek te reageren. Deze termijn is nadien verlengd tot 7 mei 2015.
1.7
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 4 mei 2015, heeft Baranov0 zijn verzoek van 29 april 2015 ingetrokken, een nieuw verzoek ingediend en – naar de Ondernemingskamer begrijpt (i) primair de Ondernemingskamer verzocht het onderzoeksverslag voor een ieder ter inzage te leggen en (ii) subsidiair de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht hem te machtigen het onderzoeksverslag, inclusief bijlagen, in te brengen en daaruit mededelingen te ogen doen in de volgende procedures:
- een procedure in Rusland (hof St. Petersburg);
- procedures tussen Peter Inc. en [verzoeker] in België en in Nederland;
- een bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure bij de rechtbank Amsterdam tussen Leaderland TTM B.V. en [verzoeker].
1.8
Bij brief van 6 mei 2015 van mr. Meijer heeft [belanghebbende sub 3] – voor zover hier relevant – zich op het standpunt gesteld dat aan hem een redelijke termijn moet worden gesteld om op het verzoek van [verzoeker] van 4 mei 2015 te reageren.
1.9
Bij brief van 7 mei 2015 heeft mr. Jager namens Vasiyev verzocht [verzoeker] in zijn verzoek voor zover dat strekt tot het verkrijgen van een machtiging als bedoeld in artikel 2:353 lid 3 BW niet ontvankelijk te verklaren althans dat verzoek.
1.1
Bij brief van 7 mei 2015 heeft mr. Kamstra de Ondernemingskamer bericht dat [belanghebbende sub 2] de standpunten en argumenten van [belanghebbende sub 1] in de brief van 7 mei 2015 van mr. Jager onderschrijft.
1.11
Bij beschikking van heden heeft de Ondernemingskamer het primaire verzoek van [verzoeker] tot ter inzagelegging van het onderzoeksverslag voor een ieder afgewezen en het subsidiaire verzoek strekkende tot het verlenen van een machtiging als bedoeld in artikel 2:353 lid 3 BW ter behandeling en beslissing in handen van de voorzitter van de Ondernemingskamer gesteld.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Ter ondersteuning van het verzoek tot machtiging om het onderzoeksverslag, inclusief bijlagen, in te brengen als productie en mededelingen te mogen doen over het onderzoeksverslag, heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd:
-
Ten aanzien van de procedure in Rusland.
[verzoeker] heeft gesteld dat de vordering van [verzoeker], waarbij de inzet is het terughalen van de verdwenen onderneming, in eerste aanleg is afgewezen door de rechtbank in Kalingrad, het hof St. Petersburg het vonnis van de rechtbank te Kalingrad heeft vernietigd en deze zaak thans ten gronde gaat behandelen. [verzoeker] heeft voorts aangevoerd dat de Soyuz Corporation, Soyuz TTM en Leaderland c.s. partij bij deze procedure zijn. [belanghebbende sub 1] en [belanghebbende sub 3] zijn direct en indirect aandeelhouder van deze vennootschappen en [belanghebbende sub 3] is tevens indirect bestuurder van Soyuz Corporation, aldus [verzoeker]. Volgens [verzoeker] is de uitkomst van het onderzoeksverslag van groot belang in de Russische procedure, aangezien de transacties die daarin centraal staan een wezenlijk deel vormen van het verrichte onderzoek;
-
Ten aanzien van de procedure tussen Peters Inc. en [verzoeker] in België en Nederland.
[verzoeker] heeft gesteld dat Peter Inc. een vordering tegen [verzoeker] heeft ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, waarbij Peters Inc. terugbetaling vordert van een lening die Peters Inc. zou hebben verstrekt aan [verzoeker]. [verzoeker] heeft voorts gesteld dat Peters Inc. in verband met deze procedure ten laste van [verzoeker] en Leaderland TTM B.V. op 20 februari 2015 beslag in België en Nederland heeft laten liggen. In België vordert [verzoeker] opheffing van deze beslagen. [verzoeker] heeft aangevoerd dat de leningen van Peters Inc. uitvoerig in het onderzoeksverslag aan de orde komen en van belang zijn voor de betreffende procedures.
-
Ten aanzien van de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure tussen Leaderland c.s. en [verzoeker] bij de rechtbank Amsterdam.
[verzoeker] heeft gesteld dat deze procedure zich op de parkeerrol van 7 oktober 2015 bevindt. Volgens [verzoeker] maken de in deze procedure aan hem gemaakte verwijten onderdeel uit van het onderzoek. De uitkomst van het onderzoek is daarom van groot belang in deze bestuurdersaansprakelijkheidprocedure.
2.2
[belanghebbende sub 3] heeft verweer gevoerd tegen het ingediende verzoek en heeft aangevoerd dat hij geen belang meer heeft bij het eerste verzoek en dat voor het gewijzigde verzoek een nieuwe reactietermijn moet worden bepaald.
2.3
[belanghebbende sub 1] heeft verweer gevoerd tegen het ingediende verzoek en aangevoerd dat het verzoek tot machtiging in strijd is met de goede procesorde, omdat [verzoeker] het verzoek had kunnen indienen voorafgaand aan het deponeren van het rapport, maar in ieder geval voor 28 april 2015. [belanghebbende sub 1] meent dat hij in de gelegenheid dient te worden gesteld om op het nieuwe verzoek te reageren. [belanghebbende sub 1] heeft voorts aangevoerd dat het onderzoeksverslag moet worden aangemerkt als een tussentijdsverslag en dat de bevindingen als voorlopig moeten worden aangemerkt, aangezien het voor de hand ligt dat er een nieuw onderzoek moet worden verricht. De gebreken op het gebied van onpartijdigheid, onafhankelijkheid en integriteit van de onderzoekers komen tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2015 aan de orde te komen, zodat het verzoek tot machtiging om die reden dient te worden aangehouden, aldus [belanghebbende sub 1]. Voorts stelt [belanghebbende sub 1] dat het onderzoeksverslag is gebaseerd op door [verzoeker] vervalste documenten. Tenslotte heeft [belanghebbende sub 1] nog aangevoerd dat zowel bij de procedure in Rusland als in de procedures in Nederland en België partijen betrokken zijn die geen partij zij in de enquêteprocedure.
2.4
De voorzitter van de Ondernemingskamer stelt voorop dat [verzoeker] het op 28 april 2015 ingediende verzoek om het onderzoeksverslag, zonder bijlagen in te brengen als productie in de rechtbankprocedure bij de rechtbank Midden Nederland (locatie Lelystad), met zaaknummer C/16/368244, heeft ingetrokken en thans alleen ter beoordeling voorligt het tweede, op 4 mei 2015 ingediende verzoek tot machtiging om het onderzoeksverslag, inclusief bijlagen, te doen inbrengen in de in rechtsoverweging 1.11 opgesomde procedures.
2.5
De voorzitter van de Ondernemingskamer acht het nodig dat [verzoeker] nadere inlichtingen verschaft alvorens op zijn machtigingsverzoek kan worden beslist, mede omdat het verzoek melding maakt van een zitting op 8 mei 2015 in Sint Petersburg. De voorzitter van de Ondernemingskamer zal [verzoeker] daarom in de gelegenheid stellen om uiterlijk op woensdag 3 juni 2015 zijn verzoek nader te specificeren door beantwoording van onderstaande vragen voor iedere procedure met het oog waarop bedoelde machtiging wordt gevraagd:
a. Wie zijn partij bij de procedure (dit geldt in het bijzonder voor de procedure tussen Peters Inc. en [verzoeker])?
Kan de procedure worden geïdentificeerd aan de hand van een rolnummer of zaaknummer?
In welk stadium bevindt de procedure zich en is het gelet op dat stadium nog mogelijk in de procedure het onderzoeksverslag over te leggen en of daaruit mededelingen te doen (dit geldt in het bijzonder voor de procedure in Sint Petersburg en de procedure over de beslaglegging in België)?
2.6
De voorzitter van de Ondernemingskamer zal de overige partijen in de gelegenheid stellen om uiterlijk op maandag 8 juni 2015 te reageren op de hierboven bedoelde uitlating en (desgewenst) ook op het verzoek van 4 mei 2015, voor zover dat strekt tot het verlenen van machtiging als bedoeld in artikel 2.353 lid 3 BW.

3.De beslissing

De voorzitter van de Ondernemingskamer:
stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten op de wijze als bedoeld in r.o. 2.5 en 2.6;
houdt iedere verdere beslissing aan.
De beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter van de Ondernemingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Meerdink-Schenau, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2015.