ECLI:NL:GHAMS:2015:198

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
200.144.910-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over beëindiging huurovereenkomst en betaling achterstallige huurpenningen

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen Showbizz Agency, vertegenwoordigd door [appellante], en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan uit een vordering tot betaling van achterstallige huurpenningen door [geïntimeerde], die stelt dat de huurovereenkomst met [appellante] per 1 juli 2012 is geëindigd. [appellante] betwist deze vordering en voert aan dat de huurovereenkomst niet is beëindigd en dat de overdracht van de sleutels aan [geïntimeerde] geen instemming met beëindiging van de huurovereenkomst impliceert. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, wat [appellante] in hoger beroep heeft aangevochten.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn aangenomen en heeft de grieven van [appellante] beoordeeld. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. De e-mailcorrespondentie en de omstandigheden rondom de sleuteloverdracht bieden geen steun voor de stelling van [appellante]. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht de vordering van [geïntimeerde] heeft toegewezen en dat de grieven van [appellante] falen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.144.910/01
rolnummer rechtbank Amsterdam: 1371480 CV EXPL 12-4060
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 januari 2015 (bij vervroeging)
inzake
[appellante],handelend onder de naam Showbizz Agency,
wonend te [woonplaats], Spanje,
appellante,
advocaat: mr. A.W. Hooijen te Hilversum,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te Woerden,
geïntimeerde,
advocaat: mr. N.C. van Eck te Alphen aan de Rijn.
De partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 3 maart 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam van 30 januari 2014 (verder: de kantonrechter), onder bovenvermeld rolnummer gewezen tussen haar als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie/verweerster in reconventie (hierna: het vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie zal afwijzen en haar vorderingen in reconventie alsnog (naar het hof, mede gezien de appeldagvaarding, begrijpt) volledig zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het aan het vonnis voorafgaande en niet in het hoger beroep betrokken tussenvonnis van 6 maart 2013 onder 1.1 tot en met 1.5 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Omtrent deze vaststelling bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan, waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
Met ingang van 1 september 2011 verhuurde [geïntimeerde] aan [appellante] de kantoorruimtes met kamernummers 1.1 en 1.2 (hierna: de kantoorruimtes 1.1 en 1.2), gelegen op de begane grond van het pand aan de Catharina van Renneslaan 8-10 te Hilversum. De verhuur van de kantoorruimte 1.2 is per 1 februari 2012 geëindigd. De huur van de kantoorruimte 1.1 is in ieder geval per 1 december 2012 geëindigd.
3.1.2
Op de huurovereenkomst van partijen zijn van toepassing de voorwaarden, vervat in een huurcontract van 10 -16 juni 2011 en de “algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW”, gedeponeerd op 11 juli 2003 bij de griffie van de rechtbank te Den Haag en aldaar ingeschreven onder nummer 72/2003 (hierna: de algemene bepalingen).
3.1.3
Op grond van de artikelen 4.8 en 4.10 van het huurcontract diende de huurprijs
telkens per drie maanden vooruit te worden betaald. Ingevolge artikel 4.8 bedroegen bij de aanvang van de huurovereenkomst per betaalperiode van drie kalendermaanden de huurprijs alsmede het voorschot op vergoeding van door [geïntimeerde] verzorgde bijkomende leveringen en diensten € 2.340,-- exclusief btw, respectievelijk € 2.784,60 inclusief btw en vanaf het tweede kwartaal 2012 (na beëindiging van de verhuur van kantoorruimte 1.2) €1.392,30 inclusief btw.
3.1.4
Artikel 18.2 van de algemene bepalingen bevat een boetebeding voor te late betalingen van de huurprijs van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, met een minimum van € 300,-- per (gedeelte van een) maand.
3.1.5
Bij brief van 1 februari 2012 heeft de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] [appellante] verzocht en voor zover nodig gesommeerd een bedrag van in totaal € 6.580,48 wegens achterstallige huur, rente, boete en incassokosten te betalen.
3.1.6
Bij e-mail van 21 juni 2012 heeft [appellante] aan [X], werkzaam bij [geïntimeerde], (hierna: [X]) bericht dat de nieuwe nota die zij voor de huur had ontvangen niet conform afspraak was en zij in de eerste week van juli haar sleutel zou inleveren. Daarop heeft [X] bij e-mail van 27 juni gereageerd met de mededeling dat [geïntimeerde] de ruimte op 2 juli 2012 wilde bezichtigen.
3.1.7
[Z] (hierna: [Z]) heeft op 2 juli 2012 op briefpapier van Wisseloord B.V het volgende vermeld:
Bij deze bevestig ik, [Z], dat ik in opdracht van [geïntimeerde] volgende toegangssleutels ontvangen heb van de firma Showbizz Agency
- kaartje nummer 1019 met aanbevestigd alarmpasje
-sleutel nummer 046611 (voor toegang tot ruimte 009)
- sleutel, vermoedelijk van de oude brievenbus
Iov [geïntimeerde]
[Z]
Dit document is door [Z] en [appellante] ondertekend.
3.1.8
Op 3 augustus 2012 heeft [geïntimeerde] de inleidende dagvaarding uitgebracht.
3.2.1
In conventie heeft [geïntimeerde] – na wijziging van eis – onder meer en voor zover in hoger beroep van belang gevorderd dat de kantonrechter [appellante] zal veroordelen tot (samengevat [1] ) betaling van:
a. achterstallige huur tot 1 december 2012;
b. de vanaf 1 september 2012 verschuldigde huurverhoging;
c. € 6.300,-- wegens contractueel verschuldigde boete;
d. de wettelijke handelsrente over de onderscheidenlijke huurtermijnen en de aangezegde boetes.
3.2.2
In reconventie heeft [appellante] onder meer en voor zover in hoger beroep van belang gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 1.800,--wegens onverschuldigd door haar aan [geïntimeerde] betaalde huurpenningen.
3.3
De kantonrechter heeft [appellante] bij het niet in het hoger beroep betrokken tussenvonnis van 10 juli 2013 toegelaten tot het leveren van bewijs van (onder meer) de stelling dat [Z] alvorens hij van haar de sleutels van de kantoorruimte 1.1 in ontvangst had genomen bij [geïntimeerde] van [geïntimeerde] had geïnformeerd of het juist was dat de verhuur van die ruimte aan [appellante] per 1 juli 2012 tot een einde kwam. Aangezien de kantonrechter onder verwijzing naar de verklaring van de getuige [R] dit bewijs door [appellante] niet geleverd achtte, heeft zij in conventie de vordering tot betaling van de huurachterstand toegewezen, inclusief huurverhoging alsmede de contractuele boete. Tevens heeft zij de reconventionele vordering van [appellante] afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] op met drie grieven.
3.4
Met
grief 1richt [appellante] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat de huurovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden per 1 juli 2012 is geëindigd. Hoewel uit de verklaring van de getuige Vet blijkt dat volgens hem bij het inleveren van de sleutel in het telefoongesprek tussen [geïntimeerde] en [Z] niet is gesproken over het einde van de huurovereenkomst, volgt uit de overige door [appellante] in het geding gebrachte stukken dat er tussen partijen wel degelijk overleg is geweest alsmede overeenstemming is bereikt over beëindiging van de huurovereenkomst per 1 juli 2012, aldus [appellante]. Zij beroept zich op diverse e-mailberichten van [geïntimeerde] uit november 2011 en de hiervoor onder 3.1.6 vermelde e-mail van 27 juni 2012 van [X].
3.4.1
Het hof stelt vast dat [appellante] in haar verwijzing naar de verklaring van de getuige Vet niet betwist dat er in het telefoongesprek tussen [geïntimeerde] en [Z] niet is gesproken over het einde van de huurovereenkomst. Voorts brengen noch het in ontvangst nemen van de sleutel door [Z] noch de door [appellante] in het geding gebrachte stukken – de e-mailberichten van [geïntimeerde] uit november 2011 en de e-mail van 27 juni 2012 van [X] – , al dan niet in onderling verband bezien, het hof tot het oordeel dat de huurovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden per 1 juli 2012 is geëindigd. Daartoe overweegt het hof als volgt.
3.4.2
Weliswaar heeft [geïntimeerde] in haar e-mailberichten van november 2011 de mogelijkheid van beëindiging van de huurovereenkomst aan de orde gesteld, maar deze e-mailwisseling is aan beide zijden geëindigd met de mededeling dat de zaak aan advocaten zou worden overgelaten. Tegen die achtergrond kon [appellante] aan voornoemde e-mailberichten uit november 2011 niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat het haar in juni 2012 zonder nader overleg vrij stond de huurovereenkomst te beëindigen, zeker niet nu partijen in de tussenliggende periode wel uitdrukkelijk overeenstemming hadden bereikt over de beëindiging van de huur van de kantoorruimte 1.2.
3.4.3
Ook de e-mail van [X] van 27 juni 2012, waarin zij als reactie op de e-mail van [appellante] dat deze op 1 juli 2012 de sleutels van het gehuurde zou inleveren, meedeelde dat [geïntimeerde] het gehuurde graag wilde bezichtigen, levert geen bewijs op van de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde] aldus heeft ingestemd met beëindiging van de huurovereenkomst. Zeker nu partijen, zoals hiervoor vermeld, de zaak aan hun advocaten hadden overgelaten en [geïntimeerde] reeds op 3 augustus 2012 tot dagvaarden van [appellante] is overgegaan, mocht [appellante] niet redelijkerwijs ervan uitgaan dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd.
3.4.4
De conclusie is dan ook dat de grief faalt.
3.5
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de achterstallige huurtermijnen na 1 juli 2012 toegewezen. Hiertegen is
grief 2gericht. Omdat deze grief uitsluitend voortbouwt op grief 1, is hem hetzelfde lot beschoren: hij faalt.
3.6
Met
grief 3komt [appellante] op tegen de contactuele boete, zoals die door de kantonrechter is toegewezen. Volgens [appellante] zijn de algemene bepalingen, waaronder de boetebepaling, onredelijk bezwarend. Het beroep van [geïntimeerde] op het boetebeding is daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dit beding legt immers eenzijdig een boete aan de huurder op, in aanvulling op de wettelijke handelsrente. Tevens is de boete niet gemaximeerd. Nu het beroep op het boetebeding onaanvaardbaar is, is er geen plaats om te beoordelen of een lagere boete wel aanvaardbaar zou zijn en dient het beroep op de boete te worden afgewezen, aldus nog steeds [appellante].
3.6.1
Het hof stelt voorop dat de huurovereenkomst is gesloten tussen professionele partijen, zodat Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten toepassing mist. Derhalve behoeft het hof niet (ambtshalve) te beoordelen of de boetebepaling op grond van het feit dat de boete wordt opgelegd in aanvulling op de wettelijke handelsrente en niet is gemaximeerd (zoals [appellante] aanvoert) dan wel anderszins een oneerlijk beding oplevert.
3.6.2
Uit de toelichting op deze grief leidt het hof af dat [appellante] niet verzoekt om matiging van de boete, maar zich op het standpunt stelt dat het boetebeding geheel buiten toepassing moet blijven. Volgens [appellante] zijn de algemene bepalingen, waaronder de boetebepaling, onredelijk bezwarend. Voor zover [appellante] daarbij doelt op artikel 6:233 BW (de artikelen 6:236 en 6:237 BW betreffende onredelijk bezwarende bedingen gelden alleen indien de wederpartij een consument is) heeft zij onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd betreffende de totstandkoming van de huurovereenkomst, de wijze waarop de algemene bepalingen daarop van toepassing zijn geworden en de kenbare belangen van partijen om een beroep op dit artikel te kunnen rechtvaardigen, nog daargelaten dat zij niet de vernietiging van het boetebeding heeft gevorderd. Ook haar stelling dat dit beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, heeft [appellante] onvoldoende toegelicht.
3.7
De slotsom is dat de grieven falen, zodat het vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Haar bewijsaanbod zal worden gepasseerd omdat dit geen betrekking heeft op voldoende geconcretiseerde stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.920,00 aan verschotten en € 894,-- voor salaris en op € 131,-- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,-- in geval betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
bepaalt dat over de proceskosten en de nakosten wettelijke rente zal zijn verschuldigd, ingaande de vijftiende dag na de datum van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2015.

Voetnoten

1.De hoogte van de bedragen staat niet ter discussie, dus die noem ik niet