Uitspraak
mr. G.M.Y. Bloklandte Amsterdam,
mr. T. Mulderte Almere.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de vordering van [appellant] tot voortzetting van de huurovereenkomst na het overlijden van zijn broer, de oorspronkelijke huurder. [appellant] heeft zijn vordering te laat ingediend, namelijk op 27 mei 2013, terwijl de termijn van zes maanden na het overlijden van zijn broer op 26 mei 2013 verstreek. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde had en dat hij met zijn broer een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de overschrijding van de termijn voor indiening van de vordering leidt tot niet-ontvankelijkheid. Bovendien heeft [appellant] onvoldoende bewijs geleverd voor zijn claims over het hoofdverblijf en de gemeenschappelijke huishouding, vooral gezien het feit dat hij zich op 24 oktober 2011 heeft uitgeschreven van het adres van het gehuurde en pas op 26 november 2012 opnieuw is ingeschreven. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.