ECLI:NL:GHAMS:2015:1929

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
200.153.396-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis en afwijzing van vorderingen in arbeidsgeschil tussen werkgever en werknemer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een arbeidsgeschil tussen [X] NEDERLAND B.V. en [geïntimeerde]. [geïntimeerde] was sinds 1 april 2005 in dienst bij [X] en bekleedde verschillende functies, waaronder die van Regiodirecteur en Directeur Recycling. Op 20 mei 2014 werd [geïntimeerde] door [X] geïnformeerd dat zijn functie als Directeur Recycling zou vervallen en dat hij op non-actief werd gesteld. [geïntimeerde] maakte bezwaar tegen deze beslissing en startte een rechtszaak. De kantonrechter oordeelde in eerste aanleg dat [X] [geïntimeerde] moest toelaten tot het verrichten van werkzaamheden als directeur Regio Noord, maar dit vonnis werd door [X] aangevochten in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd was getreden door [geïntimeerde] te veroordelen tot een functie die niet in de oorspronkelijke vordering was opgenomen. Het hof concludeerde dat de beslissing van de kantonrechter een ontoelaatbare verrassingsbeslissing was. De vordering van [geïntimeerde] werd afgewezen, en het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, terwijl iedere partij de eigen kosten van de eerste aanleg diende te dragen. Het arrest werd uitgesproken op 19 mei 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.153.396/01
zaaknummer rechtbank : KK 14-919
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 mei 2015
inzake
[X] NEDERLAND B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
appellante,
advocaat: mr. L.V. Claassens te Eindhoven,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.W. Brantjes te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerde] genoemd.
[X] is bij dagvaarding tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 351 Rv. alsmede houdende memorie van grieven en verzoek tot behandeling van spoedappel van 11 juli 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de rechtbank Amsterdam, Afdeling Privaatrecht, (hierna: de kantonrechter), als voorzieningenrechter op 3 juli 2014 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gewezen tussen haar als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.
[geïntimeerde] heeft vervolgens een conclusie van antwoord in het incident genomen.
Bij arrest van 7 oktober 2014 heeft het hof ten aanzien van de incidentele vordering van [X] - strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis - verstaan dat [X] ten tijde van het wijzen van dat arrest geen belang had bij haar vordering, iedere verdere beslissing aangehouden en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde].
Partijen hebben daarna de volgende stukken overgelegd:
- memorie van antwoord, met producties;
- akte zijdens [X], met producties;
- antwoordakte.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [X] in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten.

2.Beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [geïntimeerde] is met ingang van 1 april 2005 bij [X] in dienst getreden.
b. Aanvankelijk was [geïntimeerde] werkzaam als Regiodirecteur, Regio Randstad Noord, welke functie door partijen ook aangeduid wordt als Regiodirecteur Noord.
c. Met ingang van 1 september 2013 is [geïntimeerde] benoemd tot Directeur Recycling.
d. Tijdens een gesprek op 20 mei 2014 is [geïntimeerde] door [X] op de hoogte gesteld van haar besluit de functie van Directeur Recycling te laten vervallen. Tevens is [geïntimeerde] in dat gesprek meegedeeld dat [X] de arbeidsovereenkomst met hem wilde beëindigen en dat hij per direct op non-actief werd gesteld. [geïntimeerde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
e. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [X] op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 200.000,- veroordeeld [geïntimeerde] toe te laten tot het verrichten van werkzaamheden als ‘directeur Regio Noord’, waarmee de kantonrechter de hiervoor onder b vermelde functie bedoelde.
f. Op vordering van [X] heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 28 juli 2014 [geïntimeerde] (in conventie) bevolen de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te staken en gestaakt te houden, de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst voor zover dat betrekking had op de dwangsom en [geïntimeerde] verboden tot dit hof eindarrest zou hebben gewezen in het door [X] ingestelde hoger beroep, dan wel totdat het bestreden vonnis (het hof leest) in kracht van gewijsde zou zijn gegaan. De voorzieningenrechter heeft aan het handelen in strijd met genoemd bevel en verbod een dwangsom verbonden en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Bij hetzelfde vonnis heeft de voorzieningen rechter (in reconventie) een vordering van [geïntimeerde], voor zover van belang, inhoudende, [X] op straffe van een dwangsom te veroordelen hem toe te laten en in staat te stellen de functie van Directeur Regio Noord zonder enige beperking uit te voeren afgewezen.
g. Op 15 augustus 2014 heeft het UWV [X] toestemming verleend de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] te beëindigen. Met gebruikmaking van deze vergunning heeft zij de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] opgezegd tegen 1 oktober 2014.
h. Op 19 september 2014 heeft [geïntimeerde] [X] gedagvaard voor de rechtbank Oost-Brabant, kamer voor kantonzaken, locatie Eindhoven, en gevorderd - samengevat - te verklaren voor recht dat de door het UWV verleende ontslagvergunning en de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [X] nietig zijn en, [X] te veroordelen tot nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst tussen partijen, waaronder de betaling van het loon totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd en, subsidiair, voor recht te verklaren dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [X] kennelijk onredelijk is, en de arbeidsovereenkomst te herstellen, althans om [X] te veroordelen om aan [geïntimeerde] een schadevergoeding te betalen ten bedrage van € 450.000, -, althans van € 150.000,-.
2.2
Er bestaat aanleiding eerst grief X te behandelen waarmee [X] opkomt tegen de overweging van de kantonrechter in het bestreden vonnis (onder 10) dat hij een maatregel kan treffen die weliswaar afwijkt van de vordering maar tegemoetkomt aan de strekking daarvan en past binnen de gegeven situatie en dat zodanige maatregel in casu is dat [geïntimeerde] in staat wordt gesteld wederom als ‘directeur Regio Noord’ werkzaam te zijn.
2.3
Het hof overweegt als volgt. Zoals de rechter in het vonnis in het hiervoor vermelde executiegeschil met juistheid overwoog, heeft de voorzieningenrechter enige vrijheid ten aanzien van door hem te treffen spoedvoorzieningen, maar is die vrijheid niet onbeperkt. Evenzeer juist is de overweging in dat vonnis dat met een beslissing niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd mag worden getreden en dat partijen niet mogen worden verrast met een beslissing waarmee zij, gelet op het processuele debat, geen rekening behoefden te houden. [geïntimeerde] heeft bij de behandeling in eerste aanleg onder meer de mogelijkheid van herplaatsing in de functie van Regiodirecteur Noord genoemd, maar dat deed hij in het kader van zijn stelling dat [X] geen goede reden had voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Dat zijn vordering, zoals [geïntimeerde] in hoger beroep kennelijk wil betogen, mede gericht was op tewerkstelling in laatstgenoemde functie, is niet goed te verdedigen. Niet alleen biedt het petitum van de dagvaarding waarmee de onderhavige procedure is ingeleid daarvoor geen enkel aanknopingspunt, ook in de pleitnota van zijn advocaat in eerste aanleg maakte [geïntimeerde] (onder 10) uitsluitend aanspraak op tewerkstelling in ‘zijn’ functie. Daarmee kan redelijkerwijs geen andere functie zijn bedoeld dan die welke [geïntimeerde] laatstelijk vervulde, de functie dus van directeur Recycling. Door [X] in weerwil daarvan te bevelen [geïntimeerde] te werk te stellen in de functie van ‘directeur Regio Noord’, is de kantonrechter buiten de rechtsstrijd getreden en moet zijn beslissing worden aangemerkt als een ontoelaatbare verrassingsbeslissing. Voor zover [geïntimeerde] met zijn stellingen in de memorie van antwoord heeft beoogd de door de kantonrechter toegewezen vordering (alsnog) van een grondslag te voorzien kan hem dit niet baten omdat ten tijde van het nemen van deze memorie (op 18 november 2014) de arbeidsovereenkomst tussen partijen reeds was geëindigd en [geïntimeerde] geen feiten heeft gesteld die het aannemelijk maken dat het ontslag in de door hem aanhangig gemaakte bodemprocedure geen stand zal houden.
2.4
De slotsom is dat grief X slaagt, dat de overige grieven geen bespreking behoeven en dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal worden afgewezen. Gelet hierop heeft [X] ook thans geen belang bij de door haar incidenteel gevorderde schorsing tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, zodat de hierop betrekking hebbende vordering zal worden afgewezen. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep inhoudelijk verweer gevoerd zodat hij, als in het ongelijk gestelde partij, zal worden belast met de proceskosten van de procedure in appel. Het hof ziet aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen kosten van de eerste aanleg en in het incident moet dragen.

4.Beslissing

Het hof:
wijst de incidentele vordering van [X] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep af;
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
bepaalt dat in eerste aanleg iedere partij de eigen kosten van de procedure in eerste aanleg en in het incident draagt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 1.680,15 aan verschotten en € 2.682,- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen ingeval deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest zijn voldaan en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken kostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, A.M.A. Verscheure en S.F. Schütz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.