ECLI:NL:GHAMS:2015:1922

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
200.137.573-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing rentepercentage hypothecaire lening en toetsing aan EG-Richtlijn 93/13

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep inzake de aanpassing van het rentepercentage van een hypothecaire lening. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Meijer, hebben in hun eerdere procedure grieven ingediend tegen de naamloze vennootschap ABN AMRO N.V., die werd bijgestaan door advocaat mr. J.W. van Rijswijk. Het hof had eerder, in een tussenarrest van 12 augustus 2014, enkele grieven van de appellanten verworpen en de zaak verwezen naar de rol voor verdere beoordeling van andere grieven. De kern van de zaak betreft de vraag of de wijzigingsbevoegdheid van het rentepercentage, zoals opgenomen in de algemene voorwaarden van ABN AMRO, onredelijk bezwarend is en of deze voldoet aan de eisen van de EG-Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

Het hof heeft in zijn beoordeling verwezen naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, waaronder een arrest van 21 maart 2013, waarin belangrijke criteria zijn vastgesteld voor de transparantie en redelijkheid van dergelijke bedingen. Het hof benadrukt dat het essentieel is dat de consument voorafgaand aan de overeenkomst duidelijk geïnformeerd wordt over de voorwaarden waaronder de rente kan worden aangepast. De appellanten hebben in hun akte na het tussenarrest geen aandacht besteed aan dit arrest, wat het hof als een gemis beschouwt, gezien het belang voor de onderhavige zaak. Het hof heeft daarom besloten om de zaak aan te houden en partijen de gelegenheid te geven om zich uit te laten over dit arrest.

De beslissing van het hof houdt in dat de zaak opnieuw op de rol komt voor akte aan de zijde van de appellanten, waarbij het hof elke verdere beslissing aanhoudt. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 19 mei 2015 door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.137.573/01
rolnummer rechtbank Amsterdam : CV 12-38437
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 mei 2015
inzake
[appellant sub 1]en
[appellante sub 2],
beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen:
de naamloze vennootschap ABN AMRO N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.W. van Rijswijk te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna [appellanten] en ABN AMRO genoemd.
1.2.
Bij zijn tussenarrest van 12 augustus 2014 heeft het hof bij wijze van bindende eindbeslissing de eerste, tweede en vijfde tot en met tiende grief van [appellanten] verworpen en ter beoordeling van de derde en vierde grief van [appellanten] de zaak verwezen naar de rol, zodat partijen zich kunnen uitlaten en, zo nodig, hun stellingen kunnen aanpassen aangaande de betekenis van bepaling j op de bijlage bij EG-Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn) voor de in art. 4.1.4 van de Voorwaarden ABN AMRO Woninghypotheken bedongen bevoegdheid om de opslag in het rentepercentage te verhogen.
1.3.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- antwoordakte na tussenarrest, tevens wijziging/vermeerdering van eis;
- akte na tussenarrest.
1.4.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het hof blijft bij zijn eindbeslissingen in zijn tussenarrest van 12 augustus 2014. Voor zover de stellingen in de akte van [appellanten] moeten worden begrepen als een verzoek aan het hof om op die eindbeslissingen terug te komen, wordt aan die stellingen voorbijgegaan, nu gesteld noch gebleken is dat en waarom handhaving van die eindbeslissingen ertoe zou leiden dat het hof op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
2.2.
Op 21 maart 2013 heeft het Hof van Justitie van de EU arrest gewezen in de zaak C-92/11 (RWE Vertrieb tegen Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen). Het hof heeft in r.o. 49 van dat arrest overwogen dat het hof aangaande de beoordeling van een beding op grond waarvan de verkoper de kosten van de dienst eenzijdig kan wijzigen, reeds heeft verklaard dat uit de artikelen 3 en 5 van de richtlijn alsmede uit de punten 1, sub j en l, en 2, sub b en d, van de bijlage bij de richtlijn volgt dat het van wezenlijk belang is te weten of ten eerste, in de overeenkomst de reden voor en de wijze van aanpassing van de kosten van de dienst transparant zijn gespecificeerd, zodat de consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria eventuele wijzigingen van deze kosten kan voorzien en ten tweede, de consumenten het recht hebben de overeenkomst te beëindigen in geval van een daadwerkelijke wijziging van deze kosten (zie in die zin HvJ EU 26 april 2012, C-472/10 (Invitel), onder 24, 26 en 28). In r.o. 55 van het arrest wordt overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of een standaardbeding waarin een leverancier zich het recht voorbehoudt om de gasprijs te wijzigen, beantwoordt aan de in artikel 3 en 5 van de richtlijn gestelde eisen van goede trouw, evenwicht en transparantie, wezenlijk belang moet worden gehecht aan met name:
- de vraag of in de overeenkomst de reden voor en de wijze van aanpassing van deze prijs transparant worden toegelicht, zodat de consument aan de hand van duidelijke en begrijpelijke criteria eventuele wijzigingen van deze prijs kan voorzien. Wanneer vóór sluiting van de overeenkomst daarover geen informatie is verstrekt, kan dit in beginsel niet worden goedgemaakt enkel door het feit dat de consumenten in de loop van de uitvoering van de overeenkomst redelijke tijd vooraf zullen worden geïnformeerd over de prijsaanpassing en hun opzeggingsrecht, mochten zij deze aanpassing niet wensen te aanvaarden, en
- de vraag of de consument in concreto daadwerkelijk zijn opzeggingsrecht kan uitoefenen.
Het hof wijst in dat verband nog op het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 26 februari 2015, C-143/13 (Matei c.s. tegen Volksbank România), onder 74 en volgend.
2.3.
Partijen hebben in hun akte na het tussenarrest geen aandacht besteed aan het arrest van het Hof van Justitie van 21 maart 2013. Gezien het mogelijke belang van dit arrest voor de onderhavige zaak zal het hof partijen in de gelegenheid stellen zich daarover uit te laten, eerst [appellanten] en daarna ABN AMRO.
2.4.
Het hof houdt elke verdere beslissing aan.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol voor akte aan de zijde van [appellanten] met het onder 2.3 aangegeven doel;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Oranje, M.P. van Achterberg en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.