ECLI:NL:GHAMS:2015:1915

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
200.162.898-01 en 200.162.789-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de vrouw over de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende het gezag over de minderjarige [kind a]. De bijzondere curator heeft hoger beroep ingesteld namens de minderjarige, omdat er zorgen waren dat [kind a] klem zat tussen de ouders. De vrouw, appellante in de zaak met zaaknummer 200.162.898/01, heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam, waarin het gezamenlijk gezag van de ouders in stand was gelaten. De man, geïntimeerde, heeft verweer gevoerd en verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds hun scheiding in 2008 niet in staat zijn geweest om op een constructieve manier samen te werken in het belang van [kind a]. De communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord, wat heeft geleid tot een situatie waarin [kind a] zich klem voelt zitten. Het hof heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd moet worden, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [kind a] klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof heeft bepaald dat het eenhoofdig gezag toekomt aan de vrouw, die de primaire verzorgster van [kind a] is geweest. Daarnaast heeft het hof de benoeming van de bijzondere curator over [kind a] verlengd, omdat er nog steeds geen inzicht is verschaft in het verloop van de spaarrekening van de minderjarige. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 19 mei 2015
Zaaknummers: 200.162.898/01 en 200.162.789/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/544134 / FA RK 13-4409 (HH TJ)
in de zaak met zaaknummer 200.162.898/01 in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. P.W.M. Splinter te Huizen,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.E. Tonningen-ter Huizen te Hilversum,
in de zaak met zaaknummer 200.162.789/01 in hoger beroep van:
mr. G.B.J.M. Spoormans,
kantoorhoudende te Amsterdam,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over
[de minderjarige],
wonende te Laren,
appellante.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen in de zaak met zaaknummer 200.162.898/01 worden hierna de vrouw en de man genoemd. Appellante in de zaak met zaaknummer 200.162.789/01 wordt hierna de bijzondere curator genoemd.
1.2.
In de zaak met zaaknummer 200.162.898/01 is de vrouw op 15 januari 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 15 oktober 2014 en van 26 november 2014 van de rechtbank Amsterdam, beiden met kenmerk C/13/544134 / FA RK 13-4409 (HH TJ).
1.3.
In de zaak met zaaknummer 200.162.789/01 is de bijzondere curator op 14 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 15 oktober 2014 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/544134 / FA RK 13-4409 (HH TJ).
1.4.
De man heeft op 25 februari 2015 in beide zaken een verweerschrift ingediend.
1.5.
De bijzondere curator heeft op 25 februari 2015 een verweerschrift ingediend in de zaak met zaaknummer 200.162.898/01.
1.6.
De zaken zijn op 12 maart 2015 tegelijkertijd met de zaak met zaaknummer 200.161.769/01 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator;
- de gezinsvoogd namens BJZ;
- mevrouw W. van Gils, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden Nederland, locatie Utrecht (hierna: de Raad).
1.8.
De na te noemen minderjarige [kind a] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door middel van de door mr. A.H. Stork, advocaat te Bussum, ingediende brief met bijlage, welke bij de griffie van dit hof is binnengekomen op 6 maart 2015.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1992 gehuwd. Hun huwelijk is op 12 maart 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren [de minderjarige] (hierna: [kind a]) [in] 2000. Uit hun huwelijk zijn voorts geboren en [kind b] [in] 1998 en [kind c] [in] 1996 (hierna tezamen: de kinderen). [kind a] en [kind b] verblijven bij de vrouw.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank van 25 januari 2012 is ten aanzien van [kind a] een zorgregeling bepaald inhoudende dat [kind a] in de even weken van vrijdag 15:30 uur tot maandag 8:30 uur bij de man verblijft en in de oneven weken van donderdag 15:30 uur na school tot zaterdag voor hockey. Daarnaast verblijft [kind a] gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de man.
Sinds de zomer van 2013 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen [kind a] en de man.
2.3.
[kind a] heeft op 2 juni 2013 een brief gestuurd naar de kinderrechter, waarin hij de kinderrechter verzoekt een beslissing te nemen omtrent het gezag en het contact met de man te beperken. [kind a] is hiertoe op de rechtbank gehoord. Op 18 september 2013 heeft de rechtbank een bijzondere curator toegewezen aan [kind a], mr. Spoormans.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2014 is de Raad verzocht advies uit te brengen omtrent de in rechtsoverweging 3.3 geformuleerde vragen en is de zaak pro forma aangehouden tot 17 maart 2014.
2.5.
De Raad heeft onderzoek verricht naar de volgende vragen:
- Is er sprake van een zodanig bedreigde ontwikkeling van [kind a] dat een kinderbeschermingsmaatregel nodig is?
- In hoeverre komt een wijziging in het gezag tegemoet aan de belangen van [kind a]?
- Welke zorgregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van [kind a]?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
De Raad heeft op 7 april 2014 rapport uitgebracht.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2014 is [kind a] onder toezicht gesteld voor de duur van twee maanden, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd tot 28 september 2014.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking van 15 oktober 2014 is, voor zover thans van belang, het gezamenlijk gezag van de ouders in stand gelaten en heeft de rechtbank overwogen dat de vader het contact met [kind a] onderling zal vormgeven indien zij daar beiden behoeften aan hebben.
3.2.
Bij de bestreden beschikking van 26 november 2014 is:
- de benoeming van mr. G.B.J.M. Spoormans, kantoorhoudende te Amsterdam, tot bijzondere curator over [kind a] verlengd voor de duur van zes maanden vanaf heden, ten behoeve van de onder 3.7 omschreven zaak;
- de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 13 april 2015 en is de bijzondere curator opgedragen de rechtbank uiterlijk tien dagen schriftelijk te berichten omtrent haar bevindingen.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man een bijzondere curator te benoemen voor [kind a].
in de zaak met zaaknummer 200.162.898/01:
3.3.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking van 15 oktober 2014 in zoverre, de verzoeken van [kind a] alsnog toe te wijzen, althans te bepalen dat het gezamenlijk gezag zal eindigen en de vrouw alleen zal worden belast met het gezag en te bepalen dat het contact en de zorgregeling niet langer zal worden afgedwongen.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking van 26 november 2014 in zoverre, het verzoek van de man om de taken van de bijzondere curator uit te breiden, alsnog af te wijzen.
3.4.
De man verzoekt de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en zo nodig zijn verzoeken alsnog toe te wijzen, eventueel onder verbetering van gronden. De man verzoekt daarnaast de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5.
De bijzondere curator verzoekt, zo nodig onder aanvulling of verbetering van gronden, de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
in de zaak met zaaknummer 200.162.789/01:
3.6.
De bijzondere curator verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking van 15 oktober 2014 in zoverre, de vrouw te belasten met het eenhoofdig gezag over [kind a].
3.7.
De man verzoekt de bestreden beschikking van 15 oktober 2014 te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering van gronden en zo nodig zijn verzoeken alsnog toe te wijzen.
4. Ontvankelijkheid van het hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.162.789/01
4.1.
Anders dan de man, is het hof van oordeel dat de bijzondere curator ontvankelijk is in het hoger beroep dat zij in haar hoedanigheid als bijzondere curator van [kind a] heeft ingesteld. Ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is een bijzondere curator, na benoeming, bevoegd de minderjarige zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen. De minderjarige heeft hiermee via de bijzondere curator een rechtsingang. Naar het oordeel van het hof impliceert dit dat de bijzondere curator [kind a] zowel in de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep in rechte kan vertegenwoordigen en derhalve ook hoger beroep mag instellen. In de onderhavige zaak zijn de belangen van de man en [kind a] tegenstrijdig, zodat de stelling van de man dat de bijzondere curator niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zich hier geen situatie voordoet waarbij de belangen van de ouders en het kind tegengesteld zijn, ongegrond is.
5. Beoordeling van het hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.162.789/01 en
200.162.898/01 (gezag)
Gezag
5.1.
Gelet op de inhoud van het hoger beroep van de bijzondere curator en de vrouw (voor zover dit betrekking heeft op het gezag), ziet het hof aanleiding de door hen aangevoerde grieven gezamenlijk te behandelen. Ter beantwoording ligt voor de vraag of de rechtbank terecht het gezamenlijk gezag van de ouders in stand heeft gelaten.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2.
Volgens de vrouw heeft de rechtbank dit ten onrechte gedaan. De man en de vrouw zijn in maart 2008 in goed overleg gescheiden. In de jaren daarna is de verstandhouding tussen de man en de vrouw en ook tussen de man en de kinderen echter verslechterd. Dit heeft ertoe geleid dat eerst [kind b] en thans [kind a] een klembrief aan de rechtbank heeft gestuurd met daarin de wens de vrouw alleen met het gezag te belasten. Zowel [kind a] als de vrouw is ervan overtuigd dat door het beëindigen van gezamenlijk gezag de spanningen en de strijd tussen de ouders zal verminderen, zodat er meer rust voor [kind a] kan komen en hij zich verder kan ontwikkelen. Het is derhalve in het belang van [kind a] dat naar hem wordt geluisterd en dat zijn verzoek wordt gehonoreerd. [kind a] zit al lange tijd klem tussen de ouders, hetgeen is bevestigd door de Raad. Aan de grond voor toewijzing van het verzoek is derhalve voldaan. Dat [kind a] in overleg met de vrouw en in samenspraak met de artsen zoekt naar alternatieve middelen om zijn ziekte beter onder controle te krijgen, kan geen reden zijn voor het in stand laten van het gezamenlijk gezag. Er is geen sprake van dat de vrouw van een behandelplan is afgeweken en [kind a] in gevaar heeft gebracht, zoals thans wordt gesuggereerd. Dat de vrouw thans niet wenst mee te werken aan therapie van het Lorentzhuis mag er evenmin toe leiden dat het verzoek om eenhoofdig gezag wordt afgewezen. De ouders hebben in het verleden reeds diverse deskundigen ingeschakeld om hun onderlinge verhouding te verbeteren, doch dit heeft helaas niets opgeleverd. Therapie van het Lorentzhuis is thans een gepasseerd station, aldus de vrouw.
5.3.
In haar beroepschrift betoogt de bijzondere curator namens [kind a] dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag in stand heeft gelaten. Volgens [kind a] komt hij klem te zitten bij gezamenlijk gezag van zijn ouders, dan wel raakt hij verloren bij het voortduren van hun gezag. Hij is met name van mening dat de man zich niet dient te (kunnen) bemoeien met zijn geneeskundige behandeling en/of met zijn school.
De bijzondere curator heeft daarnaast een verweerschrift ingediend tegen het hoger beroep van de vrouw. Hierin betoogt zij dat zij vreest dat [kind a] klem of verloren dreigt te raken. Beëindiging van gezamenlijk gezag zal hierin echter geen verandering brengen. Het gezamenlijk gezag wordt immers al gedurende twee jaar feitelijk niet meer uitgevoerd. De conflicten tussen de ouders zullen slechts ophouden, indien zij samen in therapie gaan om hun verstandhouding te verbeteren, aldus de bijzondere curator.
5.4.
De man meent dat de rechtbank terecht het gezamenlijk gezag van de man en de vrouw in stand heeft gelaten. De man respecteert de wens van [kind a] om geen contact met hem te hebben. Sinds begin 2013 houdt de man zich om die reden al op de achtergrond en is er sprake van zogenaamd ‘uitgekleed gezag’. De man acht het desondanks van belang dat het gezamenlijk gezag in stand blijft. In de zomer van 2014 heeft de vrouw immers grote risico’s genomen door af te wijken van het afgesproken behandelplan. Het ging toen zeer slecht met [kind a] en er bestonden grote zorgen omtrent zijn gezondheid. In een dergelijke noodsituatie is het van groot belang dat derden de man kunnen informeren omtrent de toestand van [kind a] en de man zonodig kan ingrijpen. De man acht het noodzakelijk dat hij met de vrouw in therapie gaat, zodat hun ouderrelatie kan verbeteren en zij in de toekomst in staat zijn gezamenlijk beslissingen te nemen over [kind a]. Door het weigeren van therapie handelt de vrouw onvoldoende in het belang van [kind a]. Bij [kind a] is sprake van het ouderverstotingsyndroom. De man ziet de brief die [kind a] aan de rechtbank heeft geschreven daarom als een noodkreet. Het in stand laten van het gezamenlijk gezag is de enige mogelijkheid om de bedreigde geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [kind a] weg te nemen. Indien het hof van oordeel is dat het gezamenlijk gezag dient te worden beëindigd, meent de man dat hij dient te worden belast met het eenhoofdig gezag over [kind a], aldus de man.
5.5.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de betreden beschikking te bekrachtigen. De vrouw stelt zich eenzijdig op, hetgeen heeft geleid tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [kind a]. Door middel van gezamenlijk gezag is de man is staat hier enig tegenwicht tegen te bieden. Bovendien is dat voor hem de enige mogelijkheid om geïnformeerd te blijven over [kind a], aangezien hij door de vrouw niet wordt geïnformeerd. Hoewel de ondertoezichtstelling onder meer gericht was op verbetering van deze situatie, heeft dit tot op heden onvoldoende opgeleverd. Het is derhalve van belang dat de man mede belast blijft met het gezag over [kind a], ook indien de ondertoezichtstelling wordt verlengd, aldus de Raad.
5.6.
Het hof overweegt als volgt.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen of tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren zal raken tussen de ouders.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ouders in 2009 zijn gescheiden en dat hun verstandhouding nog steeds erg slecht is. Zij wantrouwen elkaar en zijn niet in staat met elkaar te communiceren. Zij hebben beiden een andere opvoedingsstijl. In februari 2013 hebben de man en de vrouw voor het laatst contact met elkaar gehad over een gezagskwestie. De ouders oefenen derhalve reeds gedurende twee jaar feitelijk niet meer gezamenlijk het gezag uit. Op grond van het voorgaande acht het hof het niet aannemelijk dat partijen in staat zijn om op een toereikende manier met elkaar te overleggen over [kind a] en om gezamenlijk belangrijke beslissingen over hem te nemen. Het hof acht het evenmin aannemelijk dat de communicatie tussen partijen binnen afzienbare tijd zodanig zal verbeteren dat zij daartoe in de nabije toekomst wel in staat zullen zijn.
Zowel de bijzondere curator als de Raad en BJZ hebben te kennen gegeven dat [kind a] door de slechte verhouding tussen de ouders in een loyaliteitsconflict lijkt te zijn terechtgekomen. Hij lijkt het gevoel te hebben te moeten kiezen tussen zijn ouders. Naar het oordeel van het hof kan dit tevens worden afgeleid uit de brief die [kind a] op 2 juni 2013 aan de rechtbank heeft gestuurd, alsmede de onder 1.8 genoemde brief die hij aan het hof heeft gestuurd. Uit deze brieven, alsmede uit de overige stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting, blijkt voorts dat de slechte verhouding tussen de ouders veel stress en spanning met zich brengt voor [kind a], hetgeen zijn weerslag heeft op zijn gezondheid en zijn schoolresultaten. Naar het oordeel van het hof blijkt hieruit in voldoende mate dat [kind a] reeds klem zit tussen de ouders dan wel klem of verloren zal raken bij voortzetting van het gezamenlijk gezag, hetgeen zowel door de bijzondere curator als de Raad en BJZ wordt onderschreven.
Aan de grond voor beëindiging van het gezamenlijk gezag is derhalve voldaan. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is aan wie van de ouders het gezag dan dient toe te komen. Gebleken is dat de vrouw in ieder geval sinds het uiteengaan van de man en de vrouw de primaire verzorgster van [kind a] is geweest. Bovendien heeft [kind a] sinds dat moment zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw gehad. Op grond hiervan acht het hof het in strijd met de belangen van [kind a] om de man met het eenhoofdig gezag over hem te belasten.
Dit leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen, zal bepalen dat het eenhoofdig gezag aan de vrouw toekomt en het verzoek van de man in zoverre zal afwijzen.
5.7.
Ten overvloede overweegt het hof dat de door de man naar voren gebrachte bezwaren tegen het belasten van de vrouw met het eenhoofdig gezag naar het oordeel van het hof voldoende worden ondervangen door de ondertoezichtstelling van [kind a], alsmede de betrokkenheid van de bijzondere curator.
6. Beoordeling van het hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.162.898/01 (zorgregeling en bijzondere curator)
Zorgregeling
6.1.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven dat de vrouw haar hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de zorgregeling wenst in te trekken. Nu de vrouw dit verzoek niet wenst te handhaven, kan hetgeen zij hieromtrent heeft aangevoerd niet worden onderzocht, zodat haar hoger beroep op dit punt zal worden verworpen.
Bijzondere curator
6.2.
De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de man om de taken van de bijzondere curator uit te breiden heeft toegewezen. In het kader van de procedure omtrent het gezag, alsmede de stress die [kind a] heeft ondervonden over de dagelijkse berichtjes van de man over zijn bestedingspatroon, heeft de vrouw op verzoek van [kind a] besloten het spaargeld van [kind a] elders te parkeren. De vrouw heeft inmiddels de bijzondere curator geïnformeerd over waar de spaargelden thans zijn geparkeerd en heeft voorts laten zien dat het saldo nog volledig beschikbaar is.
De man en de bijzondere curator hebben deze stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
6.3.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de vrouw de spaargelden van [kind a], zonder medeweten en toestemming van de man, heeft overgeschreven naar een andere bankrekening. Gebleken is dat de vrouw door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld inzicht te verschaffen in de financiën van [kind a] met betrekking tot zijn spaargelden, doch dat de door de vrouw daarop overgelegde stukken daartoe niet toereikend zijn. Ten tijde van de bestreden beschikking bestond derhalve nog geen duidelijkheid omtrent de vraag of de spaargelden van [kind a] nog beschikbaar zijn.
De bijzondere curator heeft na het geven van de bestreden beschikking de vrouw bij brief van 11 december 2014 verzocht inzicht te verschaffen in het beheer van het vermogen van [kind a] over de periode van 4 juni 2013 tot en met 9 december 2014, door middel van – kort gezegd – het overleggen van alle bankafschriften waaruit blijkt welke mutaties met betrekking tot dit vermogen hebben plaatsgevonden in genoemde periode. Gebleken is dat de vrouw daarop een tweetal bankafschriften heeft overgelegd aan de bijzondere curator, waaruit slechts kan worden opgemaakt dat de vrouw op 6 juni 2013 een bedrag van € 28.000,- heeft overgemaakt naar een rekening die op naam van [kind a] staat en voorts dat het saldo van een rekening op naam van de vrouw op 14 november 2014 € 31.000,- was. Hiermee heeft de vrouw nog steeds geen inzicht verschaft in het verloop van de spaarrekening van [kind a], zoals door de bijzondere curator verzocht. De bankpas die de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft laten zien aan het hof, maakt dit niet anders.
De conclusie van het voorgaande is dat het hof van oordeel is dat de rechtbank terecht de benoeming van de bijzondere curator over [kind a] heeft verlengd met de duur van zes maanden ten behoeve van de taak zoals omschreven onder 3.7 van de bestreden beschikking. De bestreden beschikking van 26 november 2014 zal derhalve worden bekrachtigd en het hoger beroep van de vrouw zal op dit punt worden afgewezen.
6.4.
Gelet op de aard en de uitkomst van de procedure is er geen aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten, zoals door de man is verzocht. Deze kosten dienen op de gebruikelijke wijze te worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.162.898/01:
verwerpt het hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de zorgregeling;
vernietigt de bestreden beschikking van 15 oktober 2014 voor zover dit betrekking heeft op het gezag en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het gezamenlijk gezag van de ouders over [kind a] wordt beëindigd en bepaalt dat het gezag over [kind a] toekomt aan de vrouw;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek van de man om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [kind a] af;
bekrachtigt de bestreden beschikking van 26 november 2014;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.162.789/01:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover dit betrekking heeft op het gezag en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het gezamenlijk gezag van de ouders over [kind a] wordt beëindigd en bepaalt dat het gezag over [kind a] toekomt aan de vrouw;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek van de man om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [kind a] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. A. van Haeringen en mr. L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.