Het hof overweegt als volgt.
[kind A] is eind mei 2014 voor het eerst onder toezicht gesteld in verband met zorgen omtrent zijn opvoedsituatie waarbij sprake was van spanningen tussen de ouders en wantrouwen ten opzichte van elkaar, waardoor [kind A] emotioneel overbelast werd. Voorts bestonden zorgen omtrent de achterstand die [kind A] op school had opgelopen en daarnaast omtrent de omstandigheid dat hij teveel verantwoordelijkheden kreeg toebedeeld, meer dan passend wasvoor zijn leeftijd.
Gebleken is dat [kind A] sinds 2009 de ziekte van Crohn heeft, een chronische darmziekte. Hij heeft hierdoor reeds meerdere malen (april 2009, 2011 en de zomer van 2012) voor langere tijd in het ziekenhuis gelegen. Op 2 juni 2014 is hij wederom in het ziekenhuis opgenomen in verband met een ernstige recidive van deze ziekte. Hij had veel gewicht verloren. De moeder en [kind A] hadden medio 2013 de behandeling met de door de arts voorgeschreven medicatie gestaakt. Zij gaven de voorkeur aan een alternatieve behandeling in de vorm van bioresonantietherapie. Nadat [kind A], mede door tussenkomst van BJZ, de benodigde medicatie is gaan innemen, is hij hersteld. Mede in verband met zijn slechte gezondheid ging [kind A] gedurende lange tijd onvoldoende naar school, waardoor hij een grote achterstand heeft opgelopen en hij is blijven zitten. Sinds 1 december 2013 volgt [kind A] onderwijs op de mytylschool De Trappenberg (HAVO-VWO).
Gebleken is dat [kind A] thans nog steeds de op dit moment voorgeschreven medicatie (Imuran) inneemt en dat het goed gaat met zijn gezondheid. Daarnaast is gebleken dat het beter gaat op school, doch dat er nog steeds sprake is van verzuim. Er is derhalve sprake van een positieve ontwikkeling. Voldoende aannemelijk is echter dat deze ontwikkeling hoofdzakelijk het gevolg is van het ingrijpen van de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling. Daarbij komt dat de moeder ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij, indien [kind A] in de toekomst besluit zijn huidige medicijnen niet meer te zullen innemen, hem niet zal stimuleren dit alsnog te doen, omdat het zijn lichaam is. Hierdoor valt niet uit te sluiten dat een situatie, zoals deze zich onder meer heeft voorgedaan in juni 2014, zich niet nogmaals zal voordoen. Gelet op de ernst van de gezondheidssituatie van [kind A] in het verleden, acht het hof dit zorgelijk. Bovendien blijkt hieruit dat [kind A] nog steeds veel verantwoordelijkheden krijgt toebedeeld, hetgeen het hof, gelet op zijn leeftijd, niet in zijn belang acht. Naar het oordeel van het hof zijn de zorgen omtrent de opvoedsituatie en de ontwikkeling van [kind A] derhalve nog niet weggenomen. Hulpverlening is nog steeds noodzakelijk. Gebleken is dat de moeder zich in de afgelopen tijd tegen aanwezigheid van de gezinsvoogd bij gesprekken op school en het ziekenhuis heeft verzet, zodat voldoende aannemelijk is dat zij hulpverlening in een vrijwillig kader niet zal accepteren.
In het licht van het voorgaande is het hof, met de Raad, BJZ en de vader, van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans aanwezig zijn. De stellingen van partijen omtrent de overige door BJZ opgestelde doelen van de ondertoezichtstelling, behoeven geen bespreking meer.
Dit alles leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.