ECLI:NL:GHAMS:2015:1913

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
200.161.769-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van opvoedsituatie en ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind A]. De moeder van [kind A] had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 24 september 2014, waarin de ondertoezichtstelling was opgelegd. Het hof oordeelde dat de zorgen omtrent de opvoedsituatie en de ontwikkeling van [kind A] nog steeds aanwezig zijn. De moeder had eerder ingestemd met een ondertoezichtstelling, maar stelde nu dat de gronden hiervoor ontbraken. Het hof overwoog dat, hoewel er enige verbetering was in de gezondheid en schoolgang van [kind A], de zorgen over zijn ontwikkeling en de opvoedsituatie niet waren weggenomen. De Raad voor de Kinderbescherming en de vader van [kind A] stelden dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef om de ontwikkeling van [kind A] te waarborgen. Het hof concludeerde dat hulpverlening nog steeds noodzakelijk was en bekrachtigde de bestreden beschikking, waarbij de ondertoezichtstelling werd verlengd. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 19 mei 2015
Zaaknummer: 200.161.769/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 564784/14-666
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. P.W.M. Splinter te Huizen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Midden Nederland,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de moeder en de Raad genoemd.
1.2.
De moeder is op 24 december 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 september 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 564784/14-666.
1.3.
Mr. C.E. Tonningen-ter Huizen, advocaat te Hilversum, heeft op 26 januari 2015, namens de heer [X] (hierna: de vader) een verweerschrift ingediend.
1.4.
De moeder heeft op 20 januari 2015 nadere stukken ingediend.
1.5.
De Jeugd- en Gezinsbeschermers (voorheen Bureau Jeugdzorg Noord-Holland) (hierna: BJZ) heeft op 27 januari 2015 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 12 maart 2015 tegelijkertijd met de zaak met zaaknummer 200.162.789/01 en de zaak met zaaknummer 200.162.898/01 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw[A], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden Nederland, locatie Utrecht (hierna: de Raad);
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gezinsvoogd, namens BJZ;
- mevrouw [B], bijzondere curator van de na te noemen minderjarige [kind A].
1.8.
De na te noemen minderjarige [kind A] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door middel van de door mr. A.H. Stork, advocaat te Bussum, ingediende brief met bijlage, welke bij de griffie van dit hof is binnengekomen op 6 maart 2015.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1992 gehuwd. Hun huwelijk is op 12 maart 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren […] (hierna: [kind A]) [in] 2000. Uit hun huwelijk zijn voorts geboren en [kind B] [in] 1998 en [kind C] [in] 1996 (hierna tezamen: de kinderen). [kind A]en [kind B] verblijven bij de moeder.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank van 25 januari 2012 is ten aanzien van [kind A] een zorgregeling bepaald inhoudende dat [kind A] in de even weken van vrijdag 15:30 uur tot maandag 8:30 uur bij de vader verblijft en in de oneven weken van donderdag 15:30 uur na school tot zaterdag voor hockey. Daarnaast verblijft [kind A] gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader.
Sinds de zomer van 2013 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen [kind A] en de vader.
2.3.
[kind A] heeft op 2 juni 2013 een brief gestuurd naar de kinderrechter, waarin hij de kinderrechter verzoekt een beslissing te nemen omtrent het gezag en daarnaast het contact met de vader te beperken. [kind A] is hiertoe op de rechtbank gehoord. Op 18 september 2013 heeft de rechtbank een bijzondere curator toegewezen aan [kind A], mr. Spoormans.
2.4.
De Raad heeft onderzoek verricht naar de volgende vragen:
- Is er sprake van een zodanig bedreigde ontwikkeling van [kind A] dat een kinderbeschermingsmaatregel nodig is?
- In hoeverre komt een wijziging in het gezag tegemoet aan de belangen van [kind A]?
- Welke zorgregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van [kind A]?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
De Raad heeft op 7 april 2014 rapport uitgebracht.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2014 is [kind A] onder toezicht gesteld voor de duur van twee maanden, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd tot 28 september 2014.
2.6.
De moeder heeft op 24 november 2014 een schriftelijke aanwijzing gekregen van BJZ, inhoudende dat zij op 9 december 2014 om 9:30 uur wordt verwacht voor een gezamenlijk gesprek (met de bijzondere curator en de vader) op het kantoor van BJZ op de Oude Torenstraat 1 in Hilversum.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het resterende deel van het verzoek van de Raad toegewezen en is [kind A] onder toezicht gesteld met ingang van 28 september 2014 voor de duur van acht maanden. Hierbij is bepaald dat de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door het Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, gevestigd te Haarlem, locatie Hilversum.
3.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, - naar het hof begrijpt - het inleidend verzoek van de Raad alsnog af te wijzen.
3.3.
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo mogelijk onder verbetering van gronden, en de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Nu het inleidend verzoekschrift van de Raad in deze zaak is ingediend op 9 april 2014, dus voor 1 januari 2015, is ingevolge artikel 28 lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek op de beoordeling daarvan het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2015. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:254 Burgerlijk Wetboek (oud) kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
Aan het hof ligt ter beoordeling voor de vraag of de gronden voor de ondertoezichtstelling van [kind A] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn.
4.2.
De moeder meent dat de gronden voor ondertoezichtstelling ontbreken en voert daartoe onder meer het volgende aan. Zij heeft in eerste instantie ingestemd met een ondertoezichtstelling voor zover deze betrekking had op de doelen inzake de gezondheid van [kind A] en zijn schoolgang. Deze doelen zijn inmiddels behaald, hetgeen is bevestigd door BJZ en de Raad. De overige door BJZ opgestelde doelen, te weten de communicatie tussen de ouders en het hebben van onbelemmerd contact met beide ouders, zijn geen reële doelen en moeten bovendien niet in het belang van [kind A] worden geacht. [kind A] is zeer duidelijk geweest in zijn wens om thans geen contact te hebben met zijn vader. Hij dient hierin serieus te worden genomen. Daarnaast geldt dat de ouders ieder een totaal andere mening hebben over wat goed is voor [kind A]. Er is teveel gebeurd om te veronderstellen dat de ouders het nu, na al die jaren, eens kunnen worden over beslissingen over [kind A]. De moeder heeft in het verleden reeds meegewerkt aan therapieën en er zijn reeds deskundigen ingezet teneinde de situatie te normaliseren. Dit was helaas zonder resultaat. Zij kan thans niet meer tot gesprekken en/of therapieën met de vader worden gedwongen. Tussen de vader en de moeder is voorts geen derde partij nodig die sturend optreedt in het belang van [kind A]. Het voorgaande maakt dat er geen feiten en omstandigheden zijn die een verlenging van de ondertoezichtstelling nog langer rechtvaardigen. Daar komt nog bij dat [kind A] in eerste aanleg te kennen heeft gegeven dat hij zich verzet tegen een ondertoezichtstelling, zodat ook om die reden een dergelijke maatregel niet langer aan de orde kan zijn, aldus de moeder.
4.3.
De Raad stelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en voert daartoe onder meer het volgende aan. Hoewel het met de schoolgang van [kind A] beter gaat, is er nog steeds sprake van verzuim. [kind A] slikt de voor hem benodigde medicijnen thans goed, doch wanneer hij in de toekomst te kennen zal geven deze medicijnen niet meer te willen slikken, zal de moeder hem niet stimuleren dit alsnog te doen. De overige opgestelde doelen zijn geenszins behaald. [kind A] kan nog steeds geen onbelemmerd contact met zijn vader hebben. Daarnaast zijn de ouders nog steeds niet in staat om met elkaar te communiceren en belangrijke beslissingen omtrent [kind A] te nemen. De moeder verschuilt zich op dit moment teveel achter de mening van [kind A], waardoor hij teveel verantwoordelijkheden krijgt. Een ondertoezichtstelling is nog nodig om ook de nog niet behaalde doelen te halen. De Raad acht het bovendien noodzakelijk dat er een gezinsvoogd in het gezin blijft die sturend op kan treden. Indien BJZ na afloop van de termijn van de ondertoezichtstelling geen verzoek tot verlenging zal indienen, zal de Raad alsnog zelfstandig toetsen in hoeverre de gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en indien nodig opnieuw een verzoek indienen, aldus de Raad.
4.4.
De vader is eveneens van mening dat de gronden voor ondertoezichtstelling van [kind A] nog aanwezig zijn. Hij heeft vernomen dat het met de gezondheid van [kind A] en zijn aanwezigheid op school beter gaat. Gelet echter op de ernst van de gezondheidsproblemen van [kind A] in het verleden, acht de vader het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd, zodat er op kan worden toegezien dat deze situatie wordt bestendigd. De vader betwist dat de overige door BJZ opgestelde doelen irreële doelen zouden zijn. Er zijn immers geen gronden aanwezig voor ontzegging van de omgang met [kind A]. Contact tussen de vader en [kind A] is van groot belang voor de ontwikkeling van [kind A]. Nu de moeder [kind A] desondanks niet ondersteunt in het hebben van onbelast contact met de vader en bij [kind A] bovendien sprake is van het ouderverstotingsyndroom, is het van belang dat in het kader van een ondertoezichtstelling wordt gewerkt aan contactherstel. Bovendien geldt dat er in het verleden veel deskundigen zijn ingezet, doch dat de moeder geen enkel advies van deze deskundigen heeft opgevolgd, als gevolg waarvan de voor de ouders (en de kinderen) noodzakelijke therapie nog steeds niet van de grond is gekomen. Ondertoezichtstelling is noodzakelijk om dit alsnog te kunnen bewerkstelligen. Nu [kind A] voorts teveel verantwoordelijkheden van de moeder krijgt, is het ook om die reden van belang dat er een gezinsvoogd is, die een oogje in het zeil houdt en zonodig ingrijpt, aldus de vader.
4.5.
BJZ is van mening dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [kind A] terecht heeft verlengd met ingang van 28 september 2014 voor de duur van acht maanden. Nadat [kind A] de door zijn arts voorgeschreven medicatie, door tussenkomst van BJZ, toch is gaan innemen, is hij beter geworden en is ook zijn schoolgang verbeterd. BJZ zal er gedurende het resterende deel van de ondertoezichtstelling op blijven toezien dat [kind A] de benodigde medicijnen blijft slikken en dat hij naar school blijft gaan. Bovendien zal BJZ zich blijven richten op contactherstel met de vader. De ondertoezichtstelling is echter moeilijk uit te oefenen, nu de moeder zich verzet tegen aanwezigheid van de gezinsvoogd bij belangrijke gesprekken met bijvoorbeeld het ziekenhuis en de school. BJZ neemt daarom thans zelf contact op met deze instanties om de benodigde informatie over [kind A] te krijgen. Afgesproken is dat deze instanties, na afloop van de huidige termijn van de ondertoezichtstelling, een zorgmelding bij BJZ zullen doen, indien de situatie rondom het medicijngebruik van [kind A] en zijn schoolverzuim onverhoopt alsnog verslechtert. Indien BJZ niet meer betrokken zou zijn bij [kind A], zou de gezinsvoogd zich nog zorgen maken omtrent de gezondheid van [kind A], nu [kind A] van de moeder zelf mag kiezen in hoeverre hij de voor hem benodigde medicijnen wenst te in te nemen, aldus BJZ.
4.6.
Het hof overweegt als volgt.
[kind A] is eind mei 2014 voor het eerst onder toezicht gesteld in verband met zorgen omtrent zijn opvoedsituatie waarbij sprake was van spanningen tussen de ouders en wantrouwen ten opzichte van elkaar, waardoor [kind A] emotioneel overbelast werd. Voorts bestonden zorgen omtrent de achterstand die [kind A] op school had opgelopen en daarnaast omtrent de omstandigheid dat hij teveel verantwoordelijkheden kreeg toebedeeld, meer dan passend wasvoor zijn leeftijd.
Gebleken is dat [kind A] sinds 2009 de ziekte van Crohn heeft, een chronische darmziekte. Hij heeft hierdoor reeds meerdere malen (april 2009, 2011 en de zomer van 2012) voor langere tijd in het ziekenhuis gelegen. Op 2 juni 2014 is hij wederom in het ziekenhuis opgenomen in verband met een ernstige recidive van deze ziekte. Hij had veel gewicht verloren. De moeder en [kind A] hadden medio 2013 de behandeling met de door de arts voorgeschreven medicatie gestaakt. Zij gaven de voorkeur aan een alternatieve behandeling in de vorm van bioresonantietherapie. Nadat [kind A], mede door tussenkomst van BJZ, de benodigde medicatie is gaan innemen, is hij hersteld. Mede in verband met zijn slechte gezondheid ging [kind A] gedurende lange tijd onvoldoende naar school, waardoor hij een grote achterstand heeft opgelopen en hij is blijven zitten. Sinds 1 december 2013 volgt [kind A] onderwijs op de mytylschool De Trappenberg (HAVO-VWO).
Gebleken is dat [kind A] thans nog steeds de op dit moment voorgeschreven medicatie (Imuran) inneemt en dat het goed gaat met zijn gezondheid. Daarnaast is gebleken dat het beter gaat op school, doch dat er nog steeds sprake is van verzuim. Er is derhalve sprake van een positieve ontwikkeling. Voldoende aannemelijk is echter dat deze ontwikkeling hoofdzakelijk het gevolg is van het ingrijpen van de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling. Daarbij komt dat de moeder ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij, indien [kind A] in de toekomst besluit zijn huidige medicijnen niet meer te zullen innemen, hem niet zal stimuleren dit alsnog te doen, omdat het zijn lichaam is. Hierdoor valt niet uit te sluiten dat een situatie, zoals deze zich onder meer heeft voorgedaan in juni 2014, zich niet nogmaals zal voordoen. Gelet op de ernst van de gezondheidssituatie van [kind A] in het verleden, acht het hof dit zorgelijk. Bovendien blijkt hieruit dat [kind A] nog steeds veel verantwoordelijkheden krijgt toebedeeld, hetgeen het hof, gelet op zijn leeftijd, niet in zijn belang acht. Naar het oordeel van het hof zijn de zorgen omtrent de opvoedsituatie en de ontwikkeling van [kind A] derhalve nog niet weggenomen. Hulpverlening is nog steeds noodzakelijk. Gebleken is dat de moeder zich in de afgelopen tijd tegen aanwezigheid van de gezinsvoogd bij gesprekken op school en het ziekenhuis heeft verzet, zodat voldoende aannemelijk is dat zij hulpverlening in een vrijwillig kader niet zal accepteren.
In het licht van het voorgaande is het hof, met de Raad, BJZ en de vader, van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans aanwezig zijn. De stellingen van partijen omtrent de overige door BJZ opgestelde doelen van de ondertoezichtstelling, behoeven geen bespreking meer.
Dit alles leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
4.7.
Gelet op de aard van de procedure is er geen aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten, zoals door de vader is verzocht. Deze kosten dienen op de gebruikelijke wijze te worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. A. van Haeringen en mr. L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.