Het hof stelt vast dat de man ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van 10 februari 2012 een inkomen had van € 168.398,- bruto per jaar. In 2012 bedroeg zijn inkomen, dat bestond uit zijn loon bij [B.V.] en een WW-uitkering, in totaal € 125.138,-. In 2013 bedroeg het inkomen van de man € 83.684,-, bestaande uit zijn WW-uitkering en zijn loon uit [de onderneming] Uit het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 28 januari 2014 blijkt, dat [B.V.] aan de man een gefixeerde schadevergoeding van € 139.703,- op grond van artikel 7:677 lid 4 jo 7:680 Burgerlijk Wetboek (BW) moet uitbetalen. Deze schadevergoeding betreft een bedrag in geld vastgesteld loon voor de tijd, dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (artikel 7:680 BW). Dit betekent dat de man in ieder geval gelet op het overig inkomen van € 83.648,- in 2012 en 2013 ten minste een inkomen genoot gelijk aan zijn inkomen in 2011 op basis waarvan de overeenkomst van 10 februari 2012 is gesloten om aldus aan zijn verplichtingen ten opzichte van zijn kinderen te voldoen. Er is dus geen sprake van zodanig gewijzigde omstandigheden dat dat man niet meer aan de overeenkomst van 10 februari 2012 kan worden gehouden. Wanneer ook rekening wordt gehouden met het tantième over 2011 van € 55.913,-, dat de man is uitgekeerd in 2012 overstijgt zijn totale inkomen in 2012 en 2013 zelfs het inkomen dat de man genoot in 2011 (€ 168.398,-).
De man voert nog aan, dat hij de schadevergoeding en het tantième in een stamrecht-BV heeft doen storten, omdat sprake zou zijn van een pensioengat, dat door die voorziening in de stamrecht BV diende te worden gedicht. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat sprake was van een pensioenbreuk die een voorziening in een stamrecht-BV noodzakelijk maakte. De man heeft een e-mail van zijn boekhouder van 21 november 2014 overgelegd, maar daaruit blijkt niet van een pensioengat. Terecht voert de vrouw aan dat het op de weg van de man had gelegen om aan te tonen dat hij tijdens hun relatie reeds pensioenpremie heeft afgedragen.
In totaal heeft de man vervolgens een bedrag van € 129.000,- van de stamrecht-BV geleend ter zake van de aflossing van leningen en creditcardschulden die uit de relatie van partijen stamden, het aflossen van € 67.000,- op een hypothecaire geldlening die op de woning van partijen rustte, dubbele woonlasten, advocaatkosten en verhuiskosten.
Met de vrouw is het hof van oordeel dat het gevolg van de keuze van de man om de schadevergoeding niet als inkomen te beschouwen, maar aan te wenden tot het aflossen van schulden niet ten nadele van zijn onderhoudsplicht jegens [kind a] en [kind b] mag strekken gelet op de overeenkomst die partijen hadden gesloten. Bovendien heeft de man niet aangetoond dat er een noodzaak was tot het aflossen van bepaalde uit de relatie van partijen stammende schulden. Ten aanzien van de aflossing op de hypotheekschuld van € 67.000,- geldt dat de vrouw niet heeft betwist dat de man moest aflossen om de overdracht van de gezamenlijke woning aan haar mogelijk te maken, maar de man heeft niet aangetoond dat aflossing in één keer noodzakelijk was en dat het niet mogelijk was een betalingsregeling te treffen. Met het oog op zijn onderhoudsplicht had de man zich van de keuze om schulden af te lossen moeten onthouden. Bij het sluiten van de overeenkomst hebben partijen immers voor ogen gehad de kinderen hun levenswijze met de daarbij behorende kosten te laten voortzetten. In die bedoeling past het niet om de schadevergoeding, die er in dit geval toe dient om aan de man loon uit te keren gedurende de met zijn werkgever overeengekomen opzegtermijn van twaalf maanden aan te wenden voor het aflossen van schulden. Overigens merkt het hof op dat ook indien ervan uitgegaan wordt dat de man met behulp van de ontslagvergoeding en het tantième zijn inkomsten over de jaren 2012 en 2013 tot het niveau van het voorliggende jaar feitelijk had aangevuld, er nog enige ruimte voor de man over was om een deel van genoemde schulden te af te lossen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de overige kostenposten die de man heeft opgevoerd, zoals advocaatkosten. De betaling van dergelijke kosten kan niet ten nadele strekken van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen. Het hof gaat er dus vanuit dat de man na 1 september 2012 tot 1 januari 2014 kan beschikken over hetzelfde inkomen als in de periode daarvoor.