3.1.In deze zaak gaat het om het volgende.
( a) Het pand aan de [adres] te [plaats] is gebouwd in 1956 en 1957 en rust op een fundering op staal. In 1974 is aan de achterzijde van het pand een bedrijfshal aangebouwd, met een fundering op palen. Het pand, de bedrijfshal en het omliggende erf worden hierna gezamenlijk aangeduid als de onroerende zaak.
( b) De onroerende zaak is op 15 juni 1998 door [Z] Beheersmaatschappij B.V. (verder: [Z]) aan [X] verkocht en op 20 juli 1998 geleverd. In artikel 15 van de koopovereenkomst is bepaald:
“Partijen verklaarden nog dat zij bekend zijn met de thans aanwezige bodemverontreiniging, welke verontreiniging (onder meer) is veroorzaakt doordat in het verleden een benzineverkooppunt op de verkochte locatie gevestigd is geweest. (...)
Verkoper stelt zich aansprakelijk voor alle aanwezige verontreiniging en de eventuele gevolgen van aanwezige grondwater- en/of bodemverontreiniging en vrijwaart de koper voor iedere aansprakelijkheid in verband met deze verontreiniging, waaronder ook uitdrukkelijk is begrepen eventuele gevolgschade.
Verkoper verplicht zich om uiterlijk binnen vijf (5) jaar na de datum van juridische levering van het verkochte op kosten van- en voor rekening van de verkoper het verkochte afdoende te saneren en aan koper een schone-grond-verklaring ter hand te stellen. Voldoet verkoper niet binnen vijf (5) jaar aan deze saneringsverplichting, dan is koper gerechtigd de sanering zelf uit te (laten) voeren en de gemaakte kosten te verrekenen met de hierna omschreven geldlening. (...)”
( c) [X] heeft op 25 juli 2000 het pand en de bedrijfshal gesplitst in appartementsrechten. Daarbij is de VvE opgericht. [X] en de geïntimeerden 3 tot en met 7 zijn allen eigenaren van appartementsrechten aan de voorzijde van het pand, [X] en geïntimeerde sub 3 van bedrijfsruimten, de anderen van woningen.
( d) [Z] heeft Biosoil vervolgens de opdracht verstrekt om de grond onder en rondom het pand en de bedrijfshal te saneren.
( e) In maart 2001 heeft Biosoil de bodemsanering uitgevoerd. Zij heeft tot ongeveer 1,5 meter uit de gevellijn van het pand vervuilde grond ontgraven en schone grond gestort tot een diepte van ongeveer 2,0 à 2,5 meter. In de grond onder de voorgevel van het pand is door Biosoil tijdelijk een in-situ saneringssysteem aangelegd van filters, luchtpunten, drains en pompputten. Het grondwater is daarbij nabij de openbare weg verlaagd en bij de gevel verhoogd.
( f) Kort daarna bleek de op staal gefundeerde voorzijde van het pand te zijn verzakt en
zijn scheuren ontstaan in muren tussen dat deel van het pand en de bedrijfshal. Fugro Ingenieursbureau B.V., de rechtsvoorgangster van Fugro Geoservices (beide verder: Fugro), heeft in juni 2001 meetbouten aangebracht om de verzakking te meten. Op grond van de door haar vervolgens verrichte metingen heeft Fugro in een rapport van 6 augustus 2003 als volgt geconcludeerd:
“Er is ons inziens een duidelijke relatie tussen de uitgevoerde ontgravingswerk-zaamheden en de opgetreden zettingen. Het effect van de in-situ reiniging is waarschijnlijk minimaal. De effecten nemen in tijd gezien af. De verwachting is dat de toename van de zettingsverschillen (die de scheurvorming veroorzaken), binnen enkele jaren minimaal zullen zijn. Tot die tijd dient echter wel op een toename van zettingsverschillen te worden gerekend”.
( g) Biosoil heeft vervolgens (kennelijk nog in 2003) haar verzekeraar Allianz Global Risks te Rotterdam (verder: Allianz) ingeschakeld die eveneens in 2003 het expertisebureau Van der Wal & Joosten (verder: Van der Wal & Joosten) opdracht heeft gegeven nader onderzoek te doen.
( h) Bij brief van 12 april 2005 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (verder: GS) [Z] bericht dat er na de sanering nog sprake is van restverontreini-ging maar dat de actuele risico’s zijn weggenomen. GS hebben [Z] gevraagd een nazorgplan voor die restverontreiniging uit te voeren door enkele peilbuizen gedurende twee jaar te monitoren op aanwezigheid van minerale olie en aromaten.
( i) Allianz heeft bij e-mail van 22 september 2005 de aansprakelijkheid van Biosoil voor de door haar veroorzaakte schade erkend.
( j) Van der Wal & Joosten heeft in 2007 Fugro gevraagd grondonderzoek te verrichten en te onderzoeken of de Uretek Deep Injection Method (verder: de UDI methode) zou kunnen worden toegepast om het pand te stabiliseren. Met deze methode wordt hars (diep) in de grond geïnjecteerd. In aanraking met de grond expandeert de hars en verdicht daarbij de ondergrond, waardoor het draagvermogen van die grond wordt hersteld. Op die wijze kan een gebouw ook omhoog worden gelicht.
( k) Bij brief van 23 december 2008 hebben GS aan [Z] een schone grond verklaring afgegeven.
( l) Allianz heeft bij brief van 29 april 2009 aangeboden, voor zover thans van belang, de VvE een bedrag te vergoeden van € 73.442,04 (inclusief btw) voor het funderingsherstel door Uretek. De VvE heeft dit aanbod op 25 mei 2009 aanvaard en Allianz heeft voormeld bedrag aan haar overgemaakt.
( m) De VvE heeft op 8 juli 2009 Uretek opdracht verstrekt om de UDI-methode toe te passen en een einde te maken aan de verzakking van het pand. De werkzaamheden zouden plaatsvinden van 29 juli tot 6 augustus 2009.
( n) Uretek heeft van 29 juli tot en met 5 augustus 2009 hars ingespoten onder de gehele voorgevel, de twee zijgevels en onder inpandige funderingsstroken. Op de werkbon van Uretek van 5 augustus 2009 is met de hand ingevuld:
“(...) Waarschijnlijk grond nog erg vervuild omdat tijdens de werkzaamheden erg stinkend water boven kwam. De gehele voorzijde 2 mm gelift, gestopt met injecteren wegens nieuwe scheurvorming. (...)”.
( o) Na stopzetting van de werkzaamheden door Uretek heeft Fugro herhaaldelijk (tot in 2012) nadere metingen verricht. Daaruit is gebleken dat de verzakking van het (op staal gefundeerde deel van het pand) is verergerd.
( p) De VvE c.s. hebben in eerste aanleg, voor zover in hoger beroep van belang, primair een verklaring voor recht gevorderd dat Biosoil op grond van onrechtmatige daad jegens hen aansprakelijk is voor de volledige door hen geleden schade, hieronder begrepen de schade ten gevolge van de herstelwerkzaamheden verricht door Uretek, nader op te maken bij staat. Na verweer van Biosoil heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis de vordering op de wijze als in het dictum vermeld toegewezen en Biosoil in de proceskosten verwezen. Aan beoordeling van de subsidiair tegen Uretek en een aantal andere gedaagden ingestelde vordering is de rechtbank niet toegekomen.
( q) Van voormeld vonnis heeft Biosoil het thans aan de orde zijnde hoger beroep ingesteld. Bij het hof is (onder zaaknummer 200.133.506/01) eveneens aanhangig de voorwaardelijke appelprocedure die de VvE c.s. tegen (onder meer) Uretek hebben ingesteld. Daarin wordt, uitsluitend indien en voor zover de onder (p) bedoelde vordering alsnog zou worden afgewezen, gevorderd dat de in eerste aanleg subsidiair ingestelde vordering van de VvE c.s. tegen (onder meer) Uretek alsnog zal worden toegewezen. Die voorwaardelijke appelprocedure is thans ambtshalve geroyeerd.
3.2.1.Grief 2is gericht tegen het in overweging 4.4 van het bestreden vonnis neergelegde oordeel van de rechtbank dat er een zogeheten
conditio sine qua nonverband bestaat tussen de door Biosoil in 2001 uitgevoerde sanering en de inschakeling van Uretek in 2009.
3.2.2.Indien en voor zover Biosoil in de toelichting op deze grief (alsnog) betwist dat zij op grond van onrechtmatige daad jegens de VvE c.s. aansprakelijk is voor de door hen geleden schade als gevolg van de door haar uitgevoerde bodemsanering in 2001, stuit dit standpunt af op de door en namens Biosoil in en buiten rechte gedane erkenning van deze aansprakelijkheid.
3.2.3.De centrale stelling van Biosoil in het kader van deze grief is dat ook zonder de door haar in het kader van de sanering uitgevoerde ontgravingen tot inschakeling van Uretek zou zijn besloten, omdat de VvE c.s. in 2006 zouden zijn geconfronteerd met deels nieuwe scheurvorming. Deze stelling wordt verworpen. Uitgangspunt is dat het pand reeds in 1974 zijn huidige (uitgebreide) vorm heeft gekregen en dat tot de door Biosoil in 2001 verrichte ontgravingen geen problematische verzakkingen zijn vastgesteld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is daarom niet aannemelijk dat autonome zettingen, een matige fundering van het pand en/of onvoldoende stevigheid van de bodem ook zonder die ontgravingen tot problematische verzakkingen zouden hebben geleid. Niet is komen vast te staan dat door de gemeente Amstelveen ter plaatse uitgevoerde rioleringswerkzaamheden (reeds) vóór de inschakeling van Uretek in de zomer van 2009 zijn verricht. Biosoil heeft gesteld dat deze werkzaamheden in 2006 hebben plaatsgevonden, maar zowel tijdens de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen als bij pleidooi in appel is namens de VvE c.s. en Uretek ver-klaard dat die werkzaamheden begin 2010 zijn uitgevoerd. Wat daarvan verder zij, uit het (als productie 45 bij akte van 19 oktober 2012 overgelegde) rapport van Van der Wal & Joosten, dat in zoverre door Biosoil niet is betwist, blijkt dat de bijdrage van de rioleringswerkzaamheden aan de verzakkingen gering is geweest, namelijk 6,6%.
3.2.4.De conclusie is dat grief 2 faalt.
3.3.1.Grief 3is gericht tegen de overwegingen 4.6 en 4.7 van het bestreden vonnis en houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, kort gezegd, de tijdens/na de werkzaamheden van Uretek in 2009 opgetreden schade in voldoende verband kan worden gebracht met de gedragingen van Biosoil in 2001 om aan laatstgenoemde te kunnen worden toegerekend in de zin van art. 6:98 BW. Het hof oordeelt als volgt.
3.3.2.Indien en voor zover Biosoil (wederom) mocht betogen dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld en/of dat er geen
conditio sine qua nonverband is tussen voormelde schade en de mislukte sanering in 2001, stuit dit af op wat het hof ten aanzien van grief 2 heeft overwogen.
3.3.3.Uretek is, in overleg met Allianz, de verzekeraar van Biosoil, ingeschakeld om aan de als gevolg van de mislukte sanering opgetreden verzakking van het pand een einde te maken. Vaststaat dat dit niet alleen niet is gelukt, maar dat de verzakking bovendien is verergerd. Biosoil heeft echter niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat Uretek haar werkzaamheden niet behoorlijk heeft uitgevoerd, niet met redenen omkleed betwist dat de UDI methode niet effectief is indien nog (relevante) (rest)vervuiling van olie in de grond aanwezig is, niet betwist dat een dergelijke vervuiling ter plaatse daadwerkelijk aanwezig was en niet gemotiveerd betoogd dat Uretek - ondanks de reeds plaatsgevonden hebbende onderzoeken van Fugro op grond waarvan Allianz en Van der Wal & Joosten hadden geconcludeerd dat Uretek hier nuttige diensten zou kunnen leveren - vóór aanvang van haar werkzaamheden nog (zelf) had moeten onderzoeken of de UDI methode hier wel toepasbaar was. Bij deze stand van zaken oordeelt het hof, evenals de rechtbank, dat de kosten van de mislukte behandeling door Uretek in 2009 en de daardoor sindsdien ontstane schade wegens extra zakkingsverschillen, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid van Biosoil (die op grond van een jegens de VvE c.s. begane onrechtmatige daad) en van de zojuist vermelde schade, in een zodanig verband staan met de door Biosoil onjuist uitgevoerde sanering dat deze aan Biosoil als een gevolg van die sanering kunnen worden toegerekend. Niets van wat Biosoil in de toelichting op de grief nog heeft aangevoerd, kan tot een ander oordeel leiden.
3.3.4.Ook grief 3 heeft dus geen succes.