ECLI:NL:GHAMS:2015:1623

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
200.147.815-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van de vordering tot verdeling en modaliteit van verdelen volgens Russisch recht

In deze zaak gaat het om de verjaring van een vordering tot verdeling van huwelijksgemeenschap en de modaliteit van verdelen volgens het Russische recht. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de vorderingen van de man tot medewerking aan de verkoop van de woning zijn toegewezen en de vorderingen van de vrouw zijn afgewezen. De partijen, beiden van Russische nationaliteit, zijn in Rusland getrouwd en hebben twee meerderjarige zoons. Het huwelijk is in 2009 ontbonden. De vrouw woont sinds 2006 in de woning, die niet met hypotheek is belast, en heeft de man gedagvaard om medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De rechtbank heeft de vorderingen van de man toegewezen, maar de vrouw stelt dat de vordering van de man is verjaard op basis van het Russische recht. Het hof overweegt dat de verjaringstermijn begint te lopen op het moment dat de ex-echtgenoot heeft vernomen of had moeten vernemen van een schending van zijn rechten. Het hof concludeert dat de vordering van de man niet is verjaard, omdat deze is ingediend na de ontbinding van het huwelijk. De vrouw heeft ook betoogd dat de rechter niet kan bepalen dat de woning moet worden verkocht, maar het hof oordeelt dat de verkoop van de woning een redelijke oplossing biedt voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.147.815/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/179775 / HA ZA 11-407
arrest van de meervoudige familiekamer van 28 april 2015
inzake
[…],
wonend te […],
appellante,
advocaat: mr. H. Sluiter te Amsterdam,
tegen:
[…],
ingeschreven te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 11 maart 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2013, gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 26 februari 2015 tegelijkertijd met de zaak met zaaknummer KG 200.154.234/01 doen bepleiten, de vrouw door haar advocaat aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd, en de man door mr. M.J.F.A. Mutsaers, advocaat te Haarlem. De vrouw heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog (zo begrijpt het hof): de man niet ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering in conventie, en de vordering van de vrouw in reconventie zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten en nakosten.
De man heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar hoger beroep, althans tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
De vrouw heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Partijen hebben beiden de Russische nationaliteit. Zij zijn in Rusland in het huwelijk getreden en hebben zich aanvankelijk daar gevestigd. Het huwelijk is [in] 1992 geregistreerd in Sint-Petersburg. Uit hun huwelijk zijn twee thans meerderjarige zoons geboren.
Op het huwelijksvermogensrecht van partijen is ingevolge artikel 4 lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag het recht van de Russische Federatie van toepassing.
Tijdens het huwelijk is de woning aan de [adres] (hierna: de woning) verworven. De woning is niet belast met hypotheek. Partijen wonen in ieder geval sinds 2006 gescheiden. Sindsdien bewoont de vrouw als enige van partijen de woning. Thans woont zij daar samen met de jongste zoon van partijen.
Op de op 1 maart 2006 door de man ingediende vordering tot echtscheiding heeft de kantonrechter in Sint-Petersburg bij beslissing van 30 mei 2008 althans 4 juni 2008 besloten het huwelijk te ontbinden. Tevens is daarbij op de vordering van de vrouw, inhoudende dat zij 3/5e deel van het gehele gezamenlijke vermogen krijgt toegedeeld, aan ieder van partijen het eigendomsrecht toegekend op een half deel in (onder meer) de gemeenschappelijke eigendom van de woning.
Volgens de akte van echtscheiding is het huwelijk van partijen op 9 november 2009 ontbonden.
Bij beschikking van 31 maart 2010 heeft het hof van beroep te Sint-Petersburg de beslissing inzake de boedelverdeling vernietigd. Ten aanzien van de woning is daartoe overwogen dat de beslissing van de eerste Russische rechter, vanwege het ontbreken van een verdrag tussen de Russische Federatie en Nederland inzake wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen, in Nederland niet tot juridische gevolgen leidt. De procedure in Rusland tot verdeling van de woning diende volgens het hof van beroep te worden beëindigd. De verdeling van het overige gezamenlijke vermogen is door het hof van beroep voor een nieuw oordeel aan de rechtbank te Sint-Petersburg overgedragen.
Op 6 juli 2011 heeft de stadsrechtbank van Sint-Petersburg de verdeling vastgesteld, inhoudende dat de vrouw het eigendomsrecht heeft van een appartement in [a] en 33/100e deel van het eigendomsrecht op percelen grond en een huis buiten [a], en de man een motor-zeilschip en 67/100e deel van het eigendomsrecht op de percelen grond en het huis buiten [a].
3.2.
De man heeft de vrouw op 9 maart 2011 in de onderhavige zaak gedagvaard en, voor zover thans nog van belang, gevorderd de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom. In reconventie heeft de vrouw gevorderd de woning aan haar toe te delen en de man te veroordelen ter zake van de boedelscheiding een voorschot van
€ 1.050.000,- aan haar te voldoen.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van de man toegewezen en de vorderingen van de vrouw afgewezen.
De man heeft het bestreden vonnis op 15 januari 2014 aan de vrouw betekend. Bij vonnis in kort geding van 26 februari 2014 is de door de vrouw gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis afgewezen.
3.3.
De grieven van de vrouw houden het volgende in.
De man dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. Op grond van artikel 200 van het Burgerlijk Wetboek van de Russische Federatie juncto artikel 38 lid 7 van het Wetboek Familierecht van de Russische Federatie is de verjaringstermijn drie jaar nadat men weet heeft of had moeten hebben van de schending van zijn rechten. De man is sinds 2000, toen hij de woning verliet en de vrouw daarin is blijven wonen, althans september 2006, toen de vrouw in de echtscheidingsprocedure een tegenvordering tot verdeling van de woning indiende, bekend met de schending van zijn rechten met betrekking tot de woning. Op 9 maart 2011, het moment dat de man zijn vordering in de onderhavige zaak indiende, was zijn vordering verjaard. Dat de verdeling van de woning deel heeft uitgemaakt van de procedure in Sint-Petersburg brengt niet mee dat de verjaring is gestuit. (grieven 1 en 3)
Artikel 252 van het Burgerlijk Wetboek van de Russische Federatie staat eraan in de weg dat de rechter bepaalt dat de woning dient te worden verkocht. Partijen kunnen bij overeenkomst het gezamenlijke vermogen verdelen. Bij het ontbreken van een overeenkomst, zoals in deze zaak het geval is, kan de rechter ingevolge artikel 252 van het Burgerlijk Wetboek van de Russische Federatie niet scheiden en delen, maar slechts ieders aandeel bepalen. Dit deel wordt apart gezet c.q. afgescheiden. Bij een woonhuis geschiedt dat in Rusland door een muur in het gebouw te metselen, zoals ook in de woning van partijen in Rusland zal geschieden. (grieven 2 en 4)
De woning dient geheel aan de vrouw te worden toegedeeld. De vrouw beroept zich op artikel 39 lid 2 van het Wetboek Familierecht van de Russische Federatie en voert daartoe het volgende aan. De man is zeer vermogend. Hij heeft in [a] andere vrouwen onderhouden van het gezinsvermogen. Hij betaalt niet voor het onderhoud van de woning en evenmin voor het levensonderhoud van de vrouw. De man deelt niet met haar de dividenden van het bedrijf [de onderneming], waarvan de vrouw voor 49% eigenaar is. (grief 5)
3.4.
Ter onderbouwing van haar stellingen heeft de vrouw een rapport van het Internationaal Juridisch Instituut gedateerd 28 mei 2014 in het beding gebracht. De bij dit rapport gevoegde bijlage bevat een Engelse vertaling van de wettelijke bepalingen. Nu beide partijen hun stellingen hebben gebaseerd op deze tekst is de inhoud daarvan niet in geschil. Het hof zal daarom bij de beoordeling eveneens van deze tekst uitgaan. Voor zover van belang houden deze bepalingen het volgende in:
Wetboek voor Familierecht van de Russische Federatie (hierna: Russisch Familiewetboek)
Artikel 34
The Spouses’ Joint Property
1.
The property acquired by the spouses during their marriage, shall be their joint property.
(. . .)
Artikel 38
Division of the Spouses’ Common Property
1.
The division of the spouses’ common property may be effected both during the period of the marriage and after its dissolution upon the demand of one of the spouses (. . .).
2.
The spouses’ common property may be divided between the spouses by their agreement. (. . .)
3.
In the case of a dispute, the division of the spouses’ common property and also the delineation of the spouses’ shares in this property shall be effected in court. While dividing the spouses’ common property, the court shall define, at the demand of the spouses, what property shall be subject to transfer to each of the spouses. If the value of the property transferred to one of the spouses exceeds the share due to him, the other spouse may be adjudged the corresponding monetary or other kind of compensation.
(. . .)
7.
To claims for dividing the common property made by the spouses whose marriage was dissolved, a three-year term of legal limitation shall be applied.
Artikel 39
Delineation of the Shares in the Division of the Spouses’ Common Property
1.
When dividing the spouses’ common property and delineating the shares in this property, the spouses’ shares shall be recognized as equal (. . .).
2.
The court shall have the right to depart from the principle of equality of the spouses’ shares in their common property, proceeding from the interests of underaged children and (or) from the essential interests of one of the spouses, in particular, in the cases, when the other spouse did not derive any income because of invalid reasons, or if he/she squandered the spouses’ common property to the detriment of the interests of the family.
(. . .)
Burgerlijk Wetboek van de Russische Federatie (hierna: Russisch Burgerlijk Wetboek)
Artikel 252
Division of the Property in the Share Ownership and the Setting Apart of a Share from It
1.
The property, which is in the share ownership, may be divided between its participants by an agreement between them.
(. . .)
3.
If the participants in the share ownership have failed to come to an agreement on the way and the terms for the division of the common property (. . .), the participant in the share ownership shall have the right to claim through the court that his share be set apart from the common property in kind. If the setting apart of the share in kind is not admitted by the law or is impossible without causing an inordinate harm to the property in the common ownership, the withdrawing owner shall have the right to the payment out to him of the cost of his share by the other participants in the share ownership.
4.
The rift between the property, set apart in kind to the participant in the share ownership on the ground of the present Article, and his share in the right of ownership shall be eliminated by paying out to him of the corresponding sum of money or by the other kind of compensation.
(. . .)
Artikel 254
Division of the Property in the Joint Ownership and the Setting Apart of a Share from It
(. . .)
3.
The grounds and the order for the division of the common property and for the setting apart of a share from it shall be defined according to the rules of Article 252 of the present Code, so far as no other rules have been laid down for the individual kinds of the joint ownership by the present Code and by the other laws or follow from the substance of the relationships between the participants in the joint ownership.
(. . .)”
3.5.
In zijn rapport van 28 mei 2014 heeft het IJI zijn antwoord op de vraag of de vordering inzake de woning naar Russisch recht is verjaard, gebaseerd op artikel 38 lid 7 van het Russische Familiewetboek. Volgens het IJI begint de termijn van drie jaar niet reeds te lopen vanaf de ontbinding van het huwelijk, maar vanaf het moment waarop de ex-echtgenoot heeft vernomen of had moeten vernemen van een schending van zijn haar/recht. Dit betekent dat de verjaringstermijn niet eerder kan beginnen te lopen dan op het moment van ontbinding van het huwelijk, maar wel later kan beginnen. Het IJI verwijst in dit verband naar “artikel 200 lid 1 Burgerlijk Wetboek en par. 19 van de Richtlijn van het Opperste Gerechtshof van Russische Federatie N 15 ‘Over toepassing van wetsregels in het kader van de behandeling van echtscheidingszaken’ van 5 november 1998”. Het IJI voegt hieraan toe dat de weigering van de ene partij om mee te werken aan de buitengerechtelijke verdeling, zoals blijkt uit de instelling door de andere partij van een vordering tot gerechtelijke verdeling krachtens artikel 28 lid 3 (hof: bedoeld zal zijn 38 lid 3) Russisch Familiewetboek, als bewijs geldt dat deze laatste partij wist dat zijn/haar recht werd geschonden. In casu betekent dit volgens het IJI dat de verjaringstermijn begon te lopen op de datum van de huwelijksontbinding in 2009. Op grond van dit alles luidt de conclusie van het IJI dat de vordering inzake de woning is verjaard.
3.6.
Naar aanleiding van door de advocaat van de man aan het IJI voorgelegde vragen heeft het IJI bij e-mail van 23 juli 2014 bericht dat de conclusie zou kunnen worden geschrapt voor zover uitgegaan dient te worden van de ingangsdatum (het hof begrijpt: van de verjaringstermijn van drie jaar) van het moment van huwelijksontbinding per 9 november 2009, en dat de ingangsdatum het moment van huwelijksontbinding moet zijn, de juiste interpretatie lijkt. In zijn e-mail van 29 juli 2014 heeft het IJI herhaald dat de verjaringstermijn niet eerder kan beginnen te lopen dan op het moment van de formele echtscheiding.
3.7.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vrouw nog een drietal opinies/conclusies, te weten van Alexander V. Meleshko, advocaat in Sint-Petersburg (hierna: Meleshko), dr. W.A. Timmermans, advocaat te Leiden (hierna: Timmermans), en Alexei Sachenko, candidate of law, associate professor at the civil law department of the Russian Justice Academy (hierna: Sachenko) in het geding gebracht.
Zowel Meleshko als Sachenko bespreken de verhouding tussen artikel 38 lid 7 Russisch Familiewetboek en artikel 200 lid 1 Russisch Burgerlijk Wetboek, dat door Sachenko als volgt wordt geciteerd:
”unless legislation stipulates otherwise, the duration of the limitation period commences from the day when the person learned or should have learned about the violation of his/her right and about who is the proper respondent under a statement of claim on protection of his right”.In dit verband bespreken zij beiden de door het IJI in zijn rapport genoemde par. 19 van de Richtlijn van het Opperste Gerechtshof van de Russische Federatie N 15 (hierna de richtlijn), dat door Sachenko als volgt wordt geciteerd:
“The duration of the three-year limitation period for claims on the division of property that is the joint property of spouses, whose marriage has been terminated (clause 7 Article 38 FC RF), should be calculated not from the moment of termination of the marriage (. . .), rather from the day when the person learned or should have learned about the violation of his/her right (clause 1 Article 200 CC RF).”
Sachenko verbindt hieraan geen conclusie voor de onderhavige zaak. De conclusie van Meleshko luidt dat, nu uit voornoemde richtlijn blijkt dat de schending die tot de aanvang van de verjaringstermijn leidt, hetzij voor hetzij na de huwelijksontbinding kan plaatsvinden, de beslissing dat de verjaringstermijn begint op de datum van de huwelijksontbinding niet juist is. De man wist sinds 2000 althans 2006 dat zijn rechten werden geschonden, zodat de verjaringstermijn uiterlijk in 2009 was verstreken, aldus Meleshko. Timmermans heeft zonder de kwestie inhoudelijk te bespreken meegedeeld dat de conclusies van Meleshko correct zijn.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Dat de schending die tot het ingaan van de verjaringstermijn als bedoeld in artikel 38 lid 7 Russisch Familiewetboek leidt, zich zowel vóór als na de ontbinding van het huwelijk kan voordoen zoals Meleshko stelt, is in het citaat van de richtlijn niet te lezen. Zijn op die stelling gebaseerde conclusie dat de beslissing dat de verjaringstermijn begint op de datum van huwelijksontbinding niet juist is, kan het hof daarom niet volgen. Zonder nadere toelichting over de casuspositie die het uitgangspunt vormde voor de richtlijn, valt uit het citaat van uitsluitend dit deel van de richtlijn niet zonder meer op te maken dat de verjaringstermijn van een vordering tot verdeling van een gescheiden echtgenoot al begint te lopen op het moment dat deze echtgenoot nog vóór de huwelijksontbinding heeft vernomen of had moeten vernemen van een schending van zijn recht.
Integendeel, op basis van de bewoordingen van het citaat kan worden geconcludeerd dat de verjaringstermijn van een dergelijke vordering niet begint te lopen op het tijdstip van de huwelijksontbinding, maar op een later tijdstip, te weten het moment dat de echtgenoot die de vordering instelt na de huwelijksontbinding heeft vernomen of had moeten vernemen van een schending van zijn recht. Een dergelijke uitleg, die ook door het IJI aan de richtlijn is gegeven en daarna nog tweemaal door het IJI is herhaald, sluit aan bij de bewoordingen van lid 7 van artikel 38 Russisch Familiewetboek, waarin de verjaringstermijn is geregeld voor “the spouses whose marriage was dissolved”. Eerst na de ontbinding van het huwelijk is de echtgenoot immers ex-echtgenoot en kan hij in die hoedanigheid een vordering tot verdeling instellen. De door de vrouw voorgestane uitleg van de richtlijn, te weten dat de verjaringstermijn voor de vordering tot verdeling na de huwelijksontbinding al vóór de huwelijksontbinding een aanvang kan nemen, valt daarmee niet te rijmen.
Tussen partijen is niet in geschil dat hun huwelijk op 9 november 2009 is ontbonden. De man heeft zijn vordering, die strekt tot verdeling van de woning, op 9 maart 2011 ingediend. Die vordering is derhalve niet verjaard. Aan de vraag of de verjaring is gestuit komt het hof niet toe. De grieven 1 en 3 falen.
3.9.
Ter onderbouwing van haar stelling dat volgens het Russische recht de rechter niet kan bepalen dat de woning dient te worden verkocht, beroept de vrouw zich op artikel 252 van het Russisch Burgerlijk Wetboek. Daarmee ziet zij eraan voorbij dat ingevolge artikel 254 lid 3 van dat wetboek niet deze bepaling, maar de bepalingen van het Russisch Familiewetboek van toepassing zijn op de verdeling van gemeenschappelijk eigendom van (ex)echtgenoten. Volgens artikel 38 lid 3 van dat wetboek dient de rechter in geval van een geschil over de verdeling te beslissen aan wie van partijen een gemeenschappelijk goed wordt toegedeeld en kan, bij overbedeling van een van de (ex)echtgenoten, de andere echtgenoot een daarmee corresponderende “monetary or other kind of compensation” worden toegekend.
3.10.
Tijdens het pleidooi in hoger beroep hebben de man en de vrouw verklaard dat zij de woning niet willen respectievelijk kunnen overnemen, zodat zij geen van beiden belang hebben bij toedeling van de woning. De vrouw stelt zich op het standpunt dat volgens het Russische recht in een geval als het onderhavige de rechter het aandeel van ieder van partijen in de woning dient te bepalen, waarna ieders aandeel wordt afgescheiden door een muur in de woning te metselen. Voor zover de vrouw daarmee bedoelt te stellen dat, nu artikel 38 lid 3 Russisch Familierecht in dit geval niet voorziet in een geschikte wijze van verdeling, zij haar aandeel in de woning in natura toegedeeld kan krijgen als bedoeld in artikel 252 lid 3 Russisch Burgerlijk Wetboek, overweegt het hof het volgende.
Ingevolge artikel 10:127 lid 1 BW wordt het goederenrechtelijke regime met betrekking tot de woning beheerst door Nederlands recht. Een rechterlijke beslissing waarin de door de vrouw voorgestane modaliteit van verdelen volgens Russische recht wordt bepaald, zou naar Nederlands goederenrecht inhouden dat partijen gezamenlijk eigenaar van de woning blijven. Een dergelijke beslissing zou weliswaar een einde maken aan de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, maar tegelijkertijd een eenvoudige gemeenschap als voorzien in afdeling 1 van boek 3 BW in het leven roepen, en derhalve geen oplossing van het geschil van partijen brengen.
De feitelijke splitsing van de woning door de bouw van een muur als de vrouw voorstaat, zonder dat de woning wordt gesplitst in twee zelfstandige woningen met ieder een eigen aansluiting op de nutsvoorzieningen en een eigen keuken en badkamer, zal schade toebrengen aan de woning. Aan de uitvoering daarvan zullen voorts Nederlandse bestuursrechtelijke regels in de weg staan. Voor een dergelijk geval, waarin “the setting apart of the share in kind is not admitted by the law or is impossible without causing an inordinate harm to the property” kent artikel 252 lid 3 laatste zin van het Russisch Burgerlijk Wetboek een voorziening, die inhoudt dat de uittredende deelnemer jegens de overige deelgenoten gerechtigd is tot betaling van de waarde van zijn aandeel.
3.11.
Zowel artikel 38 lid 3 Russisch Familiewetboek als artikel 252 lid 3 Russisch Burgerlijk Wetboek voorzien in een vergoeding voor een deelgenoot die een vermogensbestanddeel dan wel een aandeel in een gemeenschap niet toegedeeld kan krijgen. Op grond van artikel 38 lid 3 Russisch Familiewetboek kan die vergoeding niet alleen bestaan in een geldsom, maar kan er ook sprake zijn van “other kind of compensation”. Ook artikel 252 lid 4 Russisch Burgerlijk Wetboek kent de mogelijkheid van “other kind of compensation”. Een redelijke uitleg van die bepalingen dient naar het oordeel van het hof met zich te brengen dat, indien de andere deelgenoot dit vermogensbestanddeel niet toegedeeld wenst te krijgen dan wel kan krijgen, de verdeling aldus dient te worden bepaald dat dit vermogensbestanddeel wordt verkocht en de opbrengst aan ieder van hen voor een deel toekomt, teneinde de deelgenoot de hem toekomende vergoeding te doen toekomen en op die wijze het geschil tussen partijen tot een einde te brengen. Het hof merkt in dit verband op dat noch het Russisch Familiewetboek noch het Russisch Burgerlijk Wetboek een bepaling bevat waarin de verdeling van een gemeenschappelijk goed waarbij de verkoop wordt gelast en wordt bepaald dat de opbrengst dient te worden verdeeld, uitdrukkelijk is uitgesloten.
De grieven 4 en 6 falen eveneens.
3.12.
Het hof begrijpt uit de uitspraak van 6 juli 2011 van de stadsrechtbank van Sint-Petersburg en hetgeen door partijen daarover ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht dat de verdeling van de overige bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen aldus is vastgesteld dat ieder van partijen gerechtigd is tot de helft van de gemeenschap, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 39 lid 1 van het Russisch Familiewetboek. In het licht daarvan heeft de vrouw onvoldoende naar voren gebracht dat de conclusie rechtvaardigt dat ten aanzien van de woning als enig nog resterend deel van de huwelijksgoederengemeenschap van de hoofdregel moet worden afgeweken.
Ook grief 5 faalt.
3.13.
Nu de grieven falen en de vrouw geen grief heeft gericht tegen de afwijzing van haar vordering tot veroordeling van de man tot betaling van een voorschot, zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. Wegens gebrek aan voldoende onderbouwing volgt het hof de man niet in zijn standpunt dat de vrouw wegens misbruik van (proces)recht dient te worden veroordeeld in de proceskosten. Het hof zal bepalen dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd als na te melden.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat de kosten van het geding worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Kleene-Eijk, G.B.C.M. van der Reep en A.V.T. de Bie en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 april 2015.