ECLI:NL:GHAMS:2015:154
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na veroordeling tot terugbetaling van een schuld
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellant om alsnog toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Appellant was eerder door de rechtbank Amsterdam op 17 november 2014 afgewezen voor deze regeling. Het hof heeft vastgesteld dat appellant een schuld van € 123.000 aan de heer [O.] heeft, welke schuld is ontstaan tussen 8 april en 15 juli 2009. Appellant betwist dat deze schuld niet te goeder trouw is ontstaan en stelt dat hij deze schuld grotendeels contant heeft terugbetaald, maar kan dit niet onderbouwen met bewijsstukken. Het hof oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest met betrekking tot het onbetaald laten van deze schuld. Bovendien is gebleken dat appellant nog steeds geen eigen inkomen heeft en afhankelijk is van leningen van vrienden en familie om in zijn levensonderhoud te voorzien. Het hof concludeert dat er onvoldoende vertrouwen is dat appellant aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling kan voldoen. Daarom bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank, waarbij het verzoek van appellant tot toelating tot de schuldsaneringsregeling is afgewezen.