ECLI:NL:GHAMS:2015:1524
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontruiming sociale huurwoning wegens niet hoofdverblijf huurder
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 april 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de ontruiming van een sociale huurwoning. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin de ontruiming van de woning was toegewezen. De zaak draait om de vraag of [appellant sub 2] zijn hoofdverblijf in de huurwoning heeft gehad, zoals vereist in de huurovereenkomst met de stichting Woningstichting Eigen Haard. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat [appellant sub 2] niet aan deze verplichting voldeed, omdat hij gedurende een aanzienlijk deel van het jaar in een recreatiewoning verbleef en de woning aan anderen in gebruik had gegeven.
Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg als uitgangspunt genomen en vastgesteld dat [appellant sub 2] niet in de woning woonde, maar dat zijn zoon en diens vriendin daar verbleven. Het hof oordeelde dat de verklaringen van omwonenden en de afwezigheid van persoonlijke bezittingen van [appellant sub 2] in de woning voldoende bewijs vormden voor de conclusie dat hij zijn hoofdverblijf niet in de huurwoning had. Het hof heeft de vorderingen van Eigen Haard toegewezen, met inachtneming van het spoedeisend belang van de verhuurder, gezien de schaarste aan sociale huurwoningen. De grieven van de appellanten zijn verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter is bekrachtigd, waarbij de appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten.