Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om wijziging van de partneralimentatie werd afgewezen. De man is op 5 december 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 september 2014. De partijen, de man en de vrouw, zijn op 12 maart 1981 gehuwd en hun huwelijk is op 20 juni 2013 ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de man € 1.540,- per maand aan de vrouw moet betalen als uitkering tot haar levensonderhoud. De man verzoekt in hoger beroep om de partneralimentatie met ingang van 1 april 2014 op nihil te stellen, omdat zijn financiële situatie is veranderd door de beëindiging van zijn dienstverband bij ASR Nederland N.V. en de daaropvolgende WW-uitkering. Het hof oordeelt dat de beëindiging van het dienstverband een wijziging van omstandigheden is in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, waardoor de man ontvankelijk is in zijn verzoek. Het hof overweegt dat de man met ingang van 1 juni 2017 geen inkomen meer zal hebben en dat de vrouw dan ook geen aanspraak meer kan maken op partneralimentatie. Het hof wijst het verzoek van de man om de alimentatie met ingang van 1 juni 2017 op nihil te stellen toe, en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor de periode tot 1 juni 2017.