ECLI:NL:GHAMS:2015:1400

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
200.149.556-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurprijs en toepassing van artikel 7:258 BW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De kantonrechter had op 27 februari 2014 geoordeeld over de huurprijs van een woning die [geïntimeerde] aan [appellant] verhuurde. De huurprijs was vastgesteld op € 1.245,00 per maand, maar de huurcommissie had in een eerdere uitspraak de (kale) huurprijs vastgesteld op € 340,22 per maand, gebaseerd op een all-in huurprijs. De kantonrechter oordeelde dat de onverkorte toepassing van artikel 7:258 BW in dit geval onaanvaardbaar was en stelde de (kale) huurprijs vast op € 618,59 per maand, met een voorschot op de servicekosten van € 154,50 per maand.

[Appellant] is in hoger beroep gekomen en heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen. [Geïntimeerde] heeft echter geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] of afwijzing van zijn vordering. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, aangezien deze niet in geschil zijn.

Het hof heeft overwogen dat de kantonrechter toepassing heeft gegeven aan artikel 7:258 BW en niet buiten het toepassingsgebied van de huurprijswetgeving is getreden. Het betoog van [appellant] dat er sprake is van een doorbrekingsgrond faalt, omdat de kantonrechter de gevolgen van de toepasselijkheid van artikel 7:258 BW heeft gemitigeerd. Het hof heeft het hoger beroep van [appellant] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.149.556/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam: 2052416 CV EXPL 13-12323
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 april 2015
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
advocaat: mr. M.M. de Jonge te Utrecht,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
advocaat: mr. X.H.C. Woodhouse te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 20 mei 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 27 februari 2014, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord;
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad -veroordeling tot terugbetaling van hetgeen [appellant] ter voldoening aan het bestreden vonnis heeft betaald, met beslissing over de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] dan wel afwijzing van zijn vordering met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.a tot en met 1.i de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen de feiten, voor zover thans van belang, neer op het volgende.
2.1.1.
[geïntimeerde] heeft bij schriftelijke overeenkomst van 11 augustus 2012 een woning aan [appellant] verhuurd met, na een nadere afspraak hierover, een huurprijs van € 1.245,00 per maand.
2.1.2.
[appellant] heeft op 18 september 2012 een verzoek ingediend bij de huurcommissie strekkende tot splitsing van de all-in huurprijs op de voet van artikel 7:258 BW. De huurcommissie heeft bij uitspraak van 5 maart 2013 geoordeeld dat sprake is van een all-in huurprijs en de (kale) huurprijs met ingang van 1 oktober 2012 vastgesteld op € 340,22 per maand, zijnde 55% van de maximale huurprijs behorend bij een woningwaardering van 130 punten. Het voorschotbedrag voor de servicekosten werd vastgesteld op 25 % van de vastgestelde kale huurprijs te weten € 85,06 per maand.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft in de eerste aanleg van dit geding een beslissing van de kantonrechter gevorderd op de voet van artikel 7:262 BW over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis - samengevat - overwogen dat ingevolge artikel 7:258 BW bij een all-in huurprijs de kale huurprijs moet worden vastgesteld op 55% van de maximale huurprijsgrens. Zij achtte onverkorte toepassing van dat artikel echter, gezien de omstandigheden van het geval en gelet op haar - in het bestreden vonnis weergegeven - interpretatie van artikel 7:258 BW, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De kantonrechter heeft vervolgens de (kale) huurprijs vastgesteld op het bedrag van de maximaal redelijke huurprijs behorend bij 130 punten, te weten € 618,59 per maand en het voorschot op de servicekosten op 25% daarvan, derhalve op € 154,50 per maand.
3.2
Tegen dit oordeel is het hoger beroep van [appellant] gericht.
3.3
Krachtens artikel 7:262 lid 2 BW staat tegen het bestreden vonnis geen hogere voorziening open. Volgens [appellant] doet zich evenwel een zogehetendoorbrekingsgrond voor. Hij stelt dat de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van de artikelen 7:246-265 BW is getreden door geen toepassing te geven aan artikel 7:258 BW, op grond van een onjuiste interpretatie van deze bepaling. De uitleg die de kantonrechter aan dat bewuste artikel heeft gegeven strookt volgens hem niet met de bedoeling van de wetgever.
3.4
Het betoog van [appellant] faalt. Uit de overwegingen van het vonnis van de kantonrechter en de genomen beslissing volgt namelijk dat de kantonrechter toepassing heeft gegeven aan artikel 7:258 BW en mitsdien niet buiten het toepassingsgebied van de huurprijswetgeving is getreden. Dat brengt reeds mede dat de door [appellant] aangevoerde doorbrekingsgrond zich niet voordoet. Wel heeft de kantonrechter besloten om (naar aanleiding van het verweer van [geïntimeerde]) de gevolgen van de toepasselijkheid van artikel 7:258 BW en met name de daaruit in dit geval voortvloeiende sanctie te mitigeren. De door [appellant] opgeworpen (inhoudelijke) vraag of dat al dan niet op terechte gronden is gebeurd alsmede of de uitleg die de kantonrechter in dat verband aan die bepaling heeft gegeven de juiste is, kan in hoger beroep niet aan de orde komen. De beantwoording van die vraag stuit immers af op het verbod van artikel 262 lid 2 BW.
3.5
Dat sprake is van andere doorbrekingsgronden is gesteld noch gebleken.
3.6
Het hoger beroep van [appellant] moet daarom worden verworpen. [appellant] zal als in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
verwerpt het hoger beroep van [appellant];
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 308,= aan verschotten en € 894,= voor salaris.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, R.J.M. Smit en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.