ECLI:NL:GHAMS:2015:1397

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
200.145.403-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van ziekenhuis wegens niet constateren van loszittende schroeven na operatie

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkstelling van het Waterlandziekenhuis door Van de [appellante], die stelt dat zij als gevolg van medisch onzorgvuldig handelen schade heeft geleden. Van de [appellante] heeft sinds 1999 rugklachten en is in 2006 geopereerd door dr. [B.] in het Waterlandziekenhuis. In januari 2010 heeft zij opnieuw klachten en ondergaat zij röntgenonderzoek, maar de radioloog constateert ten onrechte niet dat de schroeven die tijdens de operatie zijn geplaatst, losliggen. Pas in oktober 2010 wordt deze loslating vastgesteld door dr. [P.] en wordt een nieuwe operatie uitgevoerd. Van de [appellante] vordert schadevergoeding van het ziekenhuis, omdat zij meent dat het ziekenhuis in januari 2010 had moeten ingrijpen. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat er in januari 2010 een operatie-indicatie was. In hoger beroep stelt het hof vast dat er voldoende bewijs is dat de schroeven los zaten en dat een operatie geïndiceerd was. Het hof gelast een comparitie van partijen om deskundigenonderzoek te laten plaatsvinden, waarbij partijen hun schade en bewijsstukken verder moeten toelichten. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.145.403/01
zaak/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 2203439 / CV EXPL 13-4903
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 april 2015
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
tevens geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. H. van Lingen te Alkmaar,
tegen

1.de stichting STICHTING WATERLANDZIEKENHUIS,

gevestigd te Purmerend,
2. de onderlinge waarborgmaatschappij CENTRAMED B.A.,
geïntimeerden,
tevens appellanten in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. O.L. Nunes te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante/voorwaardelijk incidenteel geïntimeerde wordt hierna Van de [appellante] genoemd. Geïntimeerden/voorwaardelijk incidenteel appellanten worden hierna gezamenlijk Waterlandziekenhuis c.s. genoemd.
Van de [appellante] is bij dagvaarding van 2 april 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 30 januari 2014 onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Van de [appellante] als eiseres en het Waterlandziekenhuis c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel;
Ten slotte is arrest gevraagd.
Van de [appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Waterlandziekenhuis c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
Waterlandziekenhuis c.s. hebben in principaal en incidenteel appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Van de [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Van de [appellante] heeft sedert 1999 rugklachten. In 2005 is zij voor die rugklachten behandeld door dr. [B.] , orthopedisch chirurg (hierna: dr. [B.] ) in het Waterlandziekenhuis. Op 14 september 2006 is Van de [appellante] door dr. [B.] geopereerd. Het betrof een zogenoemde “Dynesys stabilisatie L4 tot S1”.
2.2.
In 2009 heeft Van de [appellante] opnieuw contact gezocht met dr. [B.] vanwege aanhoudende pijnklachten in de rug. In januari 2010 heeft een consult van haar bij dr. [B.] plaatsgevonden. Op 18 januari 2010 is een röntgenonderzoek gedaan en is een CT-scan gemaakt.
2.3.
Bij brief van 19 februari 2010 bericht dr. [B.] aan de huisarts van Van de [appellante] onder meer als volgt:
“De nieuwe foto’s laten een toenemende versmalling L4-5 zien.
Beleid: ik denk dat het verstandig is dat ze eerst nog gaat trainen. Eventueel kan
behandeling bij collega Oey overwogen worden. In het uiterste geval natuurlijk een
intercorporele spondylodese. We zullen het beloop afwachten.”
2.4.
Medio 2010 heeft Van de [appellante] zich met pijnklachten gemeld bij haar huisarts die haar heeft doorverwezen naar de St. Maartenskliniek te Woerden. Van de [appellante] is daar in oktober 2010 onderzocht door dr. [P.] . Dr. [P.] heeft na dat onderzoek een “evidente loslating van de pedikelschroeven in L4 links en S1 links” vastgesteld en geconcludeerd dat bij Van de [appellante] sprake is van toenemende klachten van de lage rug door losliggend osteosynthesemateriaal.
2.5.
Eind 2010 is Van de [appellante] door dr. [P.] geopereerd. Daarbij is geconstateerd dat genoemde schroeven volkomen losliggen en zijn alle 6 geplaatste schroeven verwijderd. Verder is het osteosynthesemateriaal van de dynamische stabilisatie (Dynesys L4-Sl) verwijderd. Bij nacontrole in februari 2011 bleken de rugklachten van Van de [appellante] nagenoeg te zijn verdwenen.
2.6.
Dr. J.H.G.J. [G.] (hierna: dr. [G.] ) van Medische Adviesgroep “Lege Artis”, heeft op verzoek van Van de [appellante] de opgevraagde medische informatie gelezen en beoordeeld. Bij brief van 18 augustus 2011 aan de raadsman van Van de [appellante] bericht dr. [G.] over zijn bevindingen en concludeert hij, samengevat, dat:
“de conclusie zou kunnen luiden dat er onvoldoende aandacht is besteed aan een correcte informed consent naast een niet al te harde indicatie om operatief in te grijpen. Wat de technische uitvoering van de operatie betreft bestaan er mijnerzijds geen opmerkingen. Duidelijk is, dat Bn (Hof: Van de [appellante] ) enkele jaren door de operatieve ingreep minder tot geen klachten ondervond.
Wel zou bedacht kunnen worden, dat de behandelend orthopaed [B.] eerder had kunnen weten, dat de kans op los gaan liggen van de schroeven bij Bn aanwezig was vanwege het door haar begin 2010 gepresenteerde klachtenpatroon, dat met name aan de linkerzijde gelokaliseerd was.
Of dit zo is en of dit als medisch onzorgvuldig handelen moet worden beschouwd is door mij niet goed te beoordelen. Hiervoor dient een specialistisch oordeel gevraagd te worden. (...)”
2.7.
Dr. T.H. [L.] , radioloog, heeft op verzoek van Van de [appellante] de röntgen-, MRI- en CT-opnamen van het Waterlandziekenhuis van 18 januari 2010 en van de St. Maartenskliniek van oktober 2010 beoordeeld. Bij brief van 17 oktober 2012 heeft hij daarover aan dr. [G.] - voor zover hier van belang - het volgende medegedeeld:
“(...)
- 18-01-2010 X LWK: incorrecte verslaglegging, er is een duidelijk opheldering rondom de schroeven op het niveau L4 en S1 links waarbij de stand van de L4 schroef links ook duidelijk veranderd is in vergelijking met vorige onderzoeken wijzend op loslating van de L4 en S1 schroeven links. Licht toegenomen discopathie L4-L5.
- 18-01-2010 CT LWK: incorrecte verslaglegging, er zijn duidelijke aanwijzingen voor loszittende schroeven L4 en S1 links waarbij de positie van de L4 schroef duidelijk veranderd is
Beantwoording van uw vraagstelling en conclusie
(...)
- de onderzoeken van 18-01-2010 (X LWK en MRI LWK) zijn niet goed verslagen, er zijn duidelijke aanwijzingen voor losliggende schroeven ter plaatse van L4 en S1 links
- loszittende schroeven zijn bij een Dynesys procedure een directe indicatie tot reoperatie of verwijdering vooral als zij van positie zijn veranderd zoals bij Bn het geval was.
(...)
Haar recidief klachten werden zeker veroorzaakt door de losliggende schroeven.
Helaas is dit bij de onderzoeken van 18-01-2010 in het Waterlandziekenhuis niet gezien.”
2.8.
Centramed is de aansprakelijkheidsverzekeraar van het Waterlandziekenhuis.

3.Beoordeling

3.1
Van de [appellante] heeft gevorderd Waterlandziekenhuis c.s. te veroordelen tot betaling van € 21.134,60 in hoofdsom aan schadevergoeding:
€ 7.000,-- smartengeld;
€ 6.106,-- verlies verdiencapaciteit;
€ 5.000,-- netto inkomensderving echtgenoot;
€ 3.028,60 kosten medisch adviseur.
Van de [appellante] stelt dat dr. [B.] en/of de door dr. [B.] ingeschakelde radioloog van het Waterlandziekenhuis in januari 2010 ten onrechte niet hebben geconstateerd dat sprake was van loslating van de schroeven die in september 2006 zijn geplaatst. Daarmee is volgens Van de [appellante] niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts had mogen worden verwacht. Dr. [B.] had in januari 2010 vanwege de loslating van de schroeven tot operatie moeten overgaan. Die noodzakelijke operatie is met een vertraging van 10 maanden, eind 2010, alsnog door dr. [P.] verricht. Van de [appellante] heeft daardoor langer dan nodig was geweest (pijn)klachten gehad. Verder heeft Van de [appellante] in die periode als gevolg van het nalaten van dr. [B.] en/of de radioloog van het Waterlandziekenhuis minder inkomsten gegenereerd dan het geval zou zijn geweest bij tijdig medisch ingrijpen. De echtgenoot van Van de [appellante] heeft haar moeten verzorgen en ondersteunen en ook hij heeft inkomsten gederfd.
3.2.
De kantonrechter heeft overwogen dat als onvoldoende gemotiveerd betwist is komen vast te staan dat in januari 2010 aan de hand van het röntgenonderzoek ten onrechte niet is vastgesteld dat bij Van de [appellante] sprake was van loszittende schroeven. Echter, het feit dat in oktober 2010 sprake was van een operatie-indicatie brengt naar het oordeel van de kantonrechter niet met zich dat dit 10 maanden eerder ook het geval was en dat het behandeladvies van dr. [B.] onjuist was. Volgens de kantonrechter had het op de weg van Van de [appellante] gelegen om daar over het oordeel van een vakgenoot van dr. [B.] te vragen, hetgeen zij heeft nagelaten. Hierdoor is naar het oordeel van de kantonrechter het causaal verband tussen de klachten van Van de [appellante] en het foutief medisch handelen niet komen vast te staan; daarom heeft de kantonrechter de vordering van Van de [appellante] afgewezen.
3.3.
De beide grieven in principaal appel betogen dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het feit dat dr. [P.] in oktober 2010 een operatie-indicatie aanwezig achtte nog niet met zich brengt dat die indicatie ook 10 maanden daarvoor aanwezig was en dat Van de [appellante] heeft nagelaten om aan de hand van de opinie van een chirurg te onderbouwen dat het behandeladvies van 19 februari 2010 van dr. [B.] onjuist was. In incidenteel appel, ingesteld voor het geval het principaal appel geheel of gedeeltelijk zou slagen, komen Waterlandziekenhuis c.s. met vier grieven op tegen het oordeel van de kantonrechter dat vast is komen te staan dat in januari 2010 ten onrechte niet is vastgesteld dat sprake was van loszittende schroeven.
3.4.
Het hof overweegt als volgt. Dr. [L.] heeft zowel de röntgenfoto’s als de scans van 18 januari 2010 beoordeeld. Zijn brief van 17 oktober 2012 aan dr. [G.] vermeldt dat op de röntgenfoto’s een duidelijke opheldering rondom de schroeven op het niveau L4 S1 links waarneembaar was en dat de stand van de L4 schroef links ook duidelijk veranderd was in vergelijking met vorige onderzoeken, hetgeen wijst op loslating van de L4 en S1 schroeven links. Ook op de CT scan waren er blijkens de brief van 17 oktober 2012 van dr. [L.] duidelijke aanwijzingen zichtbaar voor loszittende schroeven L4 en S1 links waarbij de positie van de L4 schroef duidelijk veranderd is. Ten slotte vermeldt dr. [L.] dat loszittende schroeven in dit geval een directe indicatie tot re-operatie zijn.
3.5.
Er is naar het oordeel van het hof op grond van de brief van dr. [L.] voorshands voldoende bewijs voorhanden dat in januari 2010 sprake was van loszittende schroeven en daarmee een indicatie voor een operatie. Waterlandziekenhuis c.s. hebben tegen de brief van dr. [L.] ingebracht, samengevat, dat dr. [L.] bij de beoordeling van het beeldmateriaal beschikte over "kennis achteraf" omdat bij de operatie door dr. [P.] eind 2010 inmiddels was gebleken dat de schroeven inderdaad los zaten. Een onderbouwing of gemotiveerde uiteenzetting dat dr. [L.] juist als gevolg van die "kennis achteraf" tot een andere beoordeling van het beeldmateriaal is gekomen dan de radioloog van het Waterlandziekenhuis, ontbreekt. Daarbij komt dat ook dr. [P.] in oktober 2010, zonder de door Waterlandziekenhuis c.s. bedoelde “kennis achteraf” constateerde dat schroeven los lagen en een indicatie voor operatie aanwezig achtte. Dat dr. [L.] de röntgenfoto’s en scans van 18 januari 2010 heeft beoordeeld nadat eind 2010 is vastgesteld dat sprake is van loszittende schroeven is dan ook niet voldoende reden om geen of slechts zeer beperkte betekenis aan de brief van dr. [L.] toe te kennen. Ook in hetgeen Waterlandziekenhuis c.s. verder hebben aangevoerd vindt het hof onvoldoende argumenten om Van de [appellante] niet voorshands geslaagd te achten in het op haar rustende bewijs.
3.6.
In het kader van de tegenbewijslevering door Waterlandziekenhuis c.s. tegen de voorshands bewezen stelling dat in januari 2010 ten onrechte niet is geconstateerd dat sprake was van loszittende schroeven en dat een operatie op korte termijn geïndiceerd was, acht het hof een onderzoek door (een) deskundige(n) noodzakelijk. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten ter verkrijging van inlichtingen met het oog op het deskundigenbericht. Van partijen wordt verwacht dat zij zich uiterlijk 14 dagen voor de comparitie aan het hof en aan hun wederpartij schriftelijk kenbaar maken wie naar hun mening tot deskundige(n) kan/kunnen worden benoemd en welke vragen in hun visie aan de deskundige(n) gesteld moeten worden, zodat een en ander ter comparitie nader kan worden besproken. Voorafgaand overleg tussen partijen, zodat, zo mogelijk, met een gezamenlijk voorstel kan worden gekomen, wordt op prijs gesteld.
3.7.
Verder dient Van de [appellante] bij de comparitie de omvang van de door haar gestelde schade nader uiteen te zetten en zoveel mogelijk aan de hand van schriftelijke bewijsstukken te adstrueren. De comparitie zal ook kunnen dienen voor het beproeven van een minnelijke regeling.
3.8.
Iedere verdere beslissing wordt aanhouden.

4.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon respectievelijk, voor zover partijen rechtspersoon zijn, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten, tot het hiervoor onder 3.6. en 3.7. omschreven doel zullen verschijnen ten overstaan van mr. R.H.C. van Harmelen, daartoe als raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam;
verwijst de zaak naar de rol van 12 mei 2015 voor de opgave van verhinderdata van alle betrokkenen over de maanden juni tot en met augustus 2015;
verzoekt partijen, voor het geval zij zich ter comparitie willen bedienen van (nog niet in de procedure overgelegde) schriftelijke bewijsstukken, deze uiterlijk 2 weken voor de comparitiedatum toe te zenden aan de raadsheer‑commissaris, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.