Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[naam VOF],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant 1] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. [appellant 1] had op 18 augustus 2006 een aannemingsovereenkomst gesloten met [naam VOF] voor de verbouwing van zijn woning, waarbij een garantietermijn van tien jaar was opgenomen. Na de stopzetting van de werkzaamheden door [naam VOF] in de zomer van 2007, hebben partijen eind 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst werd onder andere bepaald dat partijen elkaar finale kwijting verleenden en dat zij afstand deden van hun recht om het geschil voor te leggen aan een rechterlijke instantie.
[appellant 1] vorderde in hoger beroep dat het hof zou verklaren dat de finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst niet van toepassing was op gebreken die na de ondertekening van de overeenkomst waren ontstaan. Hij stelde dat hij [naam VOF] kon aanspreken voor schade die voortvloeide uit deze latere gebreken. [naam VOF] betwistte dit en voerde aan dat de werkzaamheden nooit waren afgerond en dat de garantie niet van toepassing was.
Het hof oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst een nieuwe rechtstoestand creëerde, waardoor de rechten en verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst niet meer van toepassing waren. Het hof concludeerde dat de contractuele garantie niet kon worden ingeroepen, omdat de werkzaamheden niet waren opgeleverd. De grieven van [appellant 1] werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant 1] werd verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.