ECLI:NL:GHAMS:2015:1317

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
14/00431
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaning tot betaling van belastingaanslag en uitstel van betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, mevrouw [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland met betrekking tot een aanmaning tot betaling van een belastingaanslag. De ontvanger van de Belastingdienst had op 20 augustus 2013 een aanmaning tot betaling gestuurd voor de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2010, waarbij belanghebbende € 15 aan kosten in rekening werd gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte kosten, maar dit werd afgewezen door de ontvanger. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond.

Belanghebbende stelde hoger beroep in, waarbij zij betwistte dat de ontvanger terecht had aangemaand en kosten in rekening had gebracht. Het Hof oordeelde dat de gemachtigde van belanghebbende bekend moest zijn met het invorderingsbeleid, dat bepaalt dat uitstel van betaling alleen wordt verleend voor het betwiste gedeelte van de aanslag. De gemachtigde had in zijn bezwaarschrift het volledige bedrag van de aanslag als bestreden bedrag vermeld, terwijl slechts een deel daadwerkelijk werd betwist. Het Hof concludeerde dat de kennis van de gemachtigde aan belanghebbende moet worden toegerekend.

Het Hof oordeelde dat de ontvanger terecht had aangemaand, ook al was het onjuist dat de aanmaning betrekking had op het gehele bedrag van de aanslag. De aanmaningskosten zouden ook bij een lager bedrag € 15 hebben belopen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werden geen kostenveroordelingen uitgesproken. De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, en is op 12 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 14/00431
12 maart 2015
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/4574 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De ontvanger heeft belanghebbende met dagtekening 20 augustus 2013 een aanmaning tot betaling gezonden met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2010 (hierna: de aanslag). Ter zake is belanghebbende € 15 in rekening gebracht.
1.2.
Na tegen de in rekening gebrachte kosten gemaakt bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak gedagtekend 17 oktober 2013, het bezwaar afgewezen. De ontvanger heeft geen kostenvergoeding toegekend.
1.3.
Bij uitspraak van 14 mei 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is gedagtekend 25 juni 2014 en bij het Hof ingekomen op 27 juni 2014. Het is aangevuld bij brief van 20 juli 2014. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
2.1.
De aanslag is met dagtekening 21 juni 2013 opgelegd conform de door belanghebbende gedane aangifte en resulteert in een te betalen bedrag van € 1.177.
2.2.
Belanghebbendes gemachtigde heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt bij brief van 25 juli 2013. De aan de inspecteur verzonden brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Bezwaarschrift + verzoek om uitstel van betaling
Betreft: IB/PH
Jaar: 2010
Aanslagnr.: [aanslagnummer]
T.n.v.: Mw. [X], [A-straat 1] [Z].
Bestreden bedrag: € 1.177,00
Hoorn, 25 juli 2013
Geachte Inspecteur,
Hierbij tekent ondergetekende, J.A. Klaver, namens zijn cliënte, mevrouw [X], bezwaar aan tegen de haar opgelegde aanslag IB/PH over het jaar 2010, cliënte opgelegd onder bovengenoemd aanslagnummer.
De redenen, dat ondergetekende zich met cliënte niet kan verenigen met de juistheid van deze aanslag, zijn:
dat cliënte bij u aangifte heeft gedaan;
dat cliënte in haar aangifte uitkwam op een aangegeven inkomen van € 18.568,00;
dat u het inkomen van cliënte echter hebt vastgesteld op € 18.921,00;
dat u de cliënte toekomende arbeidskorting hebt aangemerkt als ontvangen fooien;
dat dit onjuist is;
dat u had kunnen zien, dat dit bedrag de door haar werkgevers in aanmerking genomen arbeidskorting was;
dat u cliënte een arbeidskorting had toebedeeld van € 203,00, waar dat € 353,00 had moeten zijn;
dat derhalve de door u aangebrachte correctie op de aangifte onjuist was;
dat cliënte dan ook mag rekenen op een verlaging van de door u opgelegde aanslag van € 299,00.”
2.3.
Van de zijde van de ontvanger is geen uitstel van betaling verleend omdat de inspecteur het verzoek om uitstel van betaling niet heeft doorgestuurd. De ontvanger heeft belanghebbende nadat de op het aanslagbiljet vermelde betalingstermijn was verstreken aangemaand de aanslag te betalen. Daarbij is € 15 aan kosten in rekening gebracht.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Bij het Hof in geschil of de ontvanger terecht heeft aangemaand en aanmaningskosten in rekening heeft gebracht, en – in verband daarmee – of belanghebbende terecht aanspraak maakt op veroordeling van de ontvanger in de (proces)kosten.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 – voor zover hier van belang – kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden aan een belastingschuldige uitstel van betaling verlenen.
4.2.
Het door de ontvangers te voeren uitstelbeleid is opgenomen in de Leidraad invordering 2008 (hierna: de Leidraad).
De Leidraad vermeldt onder andere:

25.1.1. Houding van de ontvanger tijdens behandeling verzoek om uitstel
Gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling handelt de ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek is toegewezen.
(…)
25.2.
Uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag
25.2.1.
Bezwaar tegen hoogte belastingaanslag
De belastingschuldige kan bezwaren tegen de hoogte van een belastingaanslag door middel van een bezwaarschrift kenbaar maken. Een in verband daarmee gevraagd uitstel van betaling kan de ontvanger verlenen tot het moment waarop de inspecteur uitspraak op het bezwaarschrift doet. Onder een bezwaarschrift wordt ook begrepen een door de belastingschuldige ingediend (hoger) beroepschrift.
Het in artikel 25.2 van deze leidraad beschreven uitstelbeleid heeft uitsluitend betrekking op het door de belastingschuldige bestreden deel van de belastingaanslag waarvoor uitstel is verzocht of verleend.
(…)
25.2.2.
Bezwaarschrift geldt als verzoek om uitstel; beroepschrift niet
Als de belastingschuldige een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een belastingaanslag indient, merkt de ontvanger het bezwaarschrift aan als een verzoek om uitstel van betaling. Dit geldt echter uitsluitend als de belastingschuldige in het bezwaarschrift tevens het bestreden bedrag van de belastingaanslag en de berekening van dat bedrag vermeldt.
(…)
25.2.3.
De beslissing op het verzoek om uitstel van betaling
In het algemeen wijst de ontvanger een verzoek om uitstel van betaling in verband met een bezwaarschrift toe (…). De ontvanger kan aan het uitstel voorwaarden verbinden. De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het bestreden bedrag”.
4.3.
Het namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift vermeldt weliswaar als ‘bestreden bedrag’ het volledige bedrag van de aanlag (€ 1.177) maar uit de motivering van het bezwaar blijkt onmiskenbaar dat niet de gehele aanslag doch slecht een deel groot € 299 daadwerkelijk wordt bestreden.
4.4.
Van belanghebbendes beroepsmatig optredende professionele gemachtigde mag worden verwacht dat hij met de hoofdlijnen van het invorderingsbeleid bekend is. Dit geldt zeker voor een wezenlijke en voor de hand liggende regel als de onderhavige die samengevat inhoudt dat indien de juistheid van een belastingaanslag wordt betwist alleen uitstel wordt verleend voor het betwiste gedeelte van de aanslag. Belanghebbendes gemachtigde heeft ook niet gesteld dat hij met deze beleidsregel niet bekend was. De kennis van belanghebbendes gemachtigde moet aan belanghebbende worden toegerekend.
4.5.
Belanghebbendes gemachtigde moet voorts hebben beseft dat de vermelding in de aanhef van de onder 2.2. aangehaalde brief “Bestreden bedrag: € 1.177,00” onjuist is, en dat het bestreden bedrag slechts € 299 beliep.
4.6.
Belanghebbendes gemachtigde moet er zich derhalve van bewust zijn geweest dat indien de ontvanger het verzoek om uitstel van betaling opgenomen in het bezwaarschrift in behandeling had genomen zoals hij had moeten doen, hij overeenkomstig het in de Leidraad opgenomen beleid slechts uitstel van betaling zou hebben verleend voor een bedrag van € 299 en niet voor het restant van de aanslag, en dat indien dat restant niet tijdig zou worden betaald de ontvanger voor dat deel over zou kunnen gaan tot dwanginvordering. Het bepaalde in artikel 25.1.1. van de Leidraad – zoals hierboven geciteerd – maakt dit niet anders nu dit voorschrift in een geval als het onderhavige waarin een deel van de aanslag wordt betwist niet anders kan worden uitgelegd dan dat voor dat deel uitstel van betaling wordt verleend gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel. Bij toewijzing van het verzoek zou immers alleen voor dat deel uitstel worden verleend.
Die bewustheid van belanghebbendes gemachtigde moet aan belanghebbende worden toegerekend, zodat in dit geding moet worden geoordeeld alsof belanghebbende wist dat hij het restant van de aanslag binnen de gestelde betalingstermijn diende te betalen.
4.7.
In het licht van het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de ontvanger belanghebbende terecht heeft aangemaand. Weliswaar is het onjuist dat de aanmaning betrekking heeft op het hele bedrag van de aanslag – en niet alleen op het niet-betwiste gedeelte – maar dit kan belanghebbende niet baten omdat de aanmaningskosten ook indien slechts € 878 zou zijn gevorderd ingevolge artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen € 15 zouden hebben belopen.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 (in verbinding met artikel 8:108) van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler-Cox als griffier. De beslissing is op 12 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.