ECLI:NL:GHAMS:2015:1309

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
14/00430
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van bestuursorganen bij communicatie met gemachtigden in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de ontvanger van de Belastingdienst terecht kosten van betekening van een dwangbevel in rekening heeft gebracht aan belanghebbende, [X]. De zaak is ontstaan na een verzoek van belanghebbendes gemachtigde om uitstel van betaling voor een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2008. De ontvanger verleende uitstel, maar dit verviel van rechtswege omdat belanghebbende niet tijdig om nader uitstel heeft verzocht. De ontvanger heeft vervolgens een dwangbevel betekend en kosten in rekening gebracht.

Het Hof oordeelt dat een bestuursorgaan dat op de hoogte is van een gemachtigde, stukken ook aan die gemachtigde moet zenden, tenzij anders aangegeven. In dit geval was het uitstel van betaling verleend tot 1 juni 2013, maar belanghebbende heeft geen verzoek om verlenging ingediend. Het Hof bevestigt dat de ontvanger terecht is overgegaan tot dwanginvordering en dat de kosten rechtmatig zijn. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigt deze uitspraak met verbetering van gronden. Er zijn geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 14/00430
12 maart 2015
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/4804 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De ontvanger heeft met dagtekening 21 augustus 2013 een dwangbevel betekend. Ter zake is belanghebbende € 89 aan kosten in rekening gebracht.
1.2.
Na tegen de in rekening gebrachte kosten gemaakt bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak gedagtekend 17 oktober 2013, het bezwaar afgewezen.
1.3.
Bij uitspraak van 14 mei 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is ingesteld bij een op 27 juni 2014 bij het Hof ingekomen brief gedagtekend 25 juni 2014, en aangevuld bij brief van 24 juli 2014. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 4 september 2014 een conclusie van repliek ingediend, de ontvanger bij brief van 9 september 2014 een conclusie van dupliek.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
2.1.
Belanghebbendes gemachtigde heeft de ontvanger bij brief van 2 april 2013 verzocht om uitstel van betaling voor de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2008 (hierna: de aanslag).
2.2.
Het onder 2.1. gemelde verzoek is gedaan in verband met een ingesteld hoger beroep inzake de aanlag. Ten tijde van het doen van het verzoek was het hoger beroep nog niet gemotiveerd.
2.3.
Bij brief van 18 april 2013 deelt de ontvanger belanghebbendes gemachtigde onder ander het volgende mee:
Geachte heer/mevrouw,
“U heeft namens [X] uitstel van betaling gevraagd voor de volgende aanslag:
[Hof: volgt aanduiding van de aanslag]
Ik heb besloten dat uw cliënt uitstel van betaling krijgt. Ik verbind aan dit uitstel de volgende voorwaarden:
Tot 1 juni 2013, dan kan onder overlegging van een kopie van het gemotiveerde beroepschrift opnieuw om uitstel verzocht worden.”
2.4.
Belanghebbende heeft de aanslag niet voor 1 juni 2013 betaald. Van de zijde van belanghebbende is niet om nader uitstel verzocht. Een kopie van de motivering van het hoger beroepschrift is niet aan de ontvanger gezonden.
2.5.
De ontvanger heeft belanghebbende bij brief van 12 juli 2013 medegedeeld – voor zover hier van belang – dat: ‘het uitstel is vervallen omdat de in de uitstelbeschikking genoemde termijn inmiddels is verstreken of [omdat] op het bezwaar- of beroepschrift inmiddels is beslist’. De brief houdt voorts onder meer in dat het bedrag van de aanslag binnen tien dagen na dagtekening van de brief moet worden betaald.
2.6.
De ontvanger heeft de onder 2.5. gemelde brief niet (ook) aan belanghebbendes gemachtigde verzonden.
2.7.
Omdat betaling uitbleef, ook nadat belanghebbende daartoe is aangemaand, heeft de ontvanger een dwangbevel betekend. Daarbij heeft hij € 89 aan kosten in rekening gebracht.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de ontvanger terecht kosten van betekening van het dwangbevel in rekening heeft gebracht en – in verband daarmee – of belanghebbende terecht aanspraak maakt op veroordeling van de ontvanger in de (proces)kosten.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft onder rechtsoverweging 4.2. onder meer het volgende overwogen:
“Niet gesteld noch gebleken is dat de brief waarin het uitstel van betaling werd ingetrokken eiser niet heeft bereikt. Eiser wist dus wat zijn schuld was, dat er geen uitstel van betaling meer was en wanneer hij uiterlijk moest betalen. Anders dan de gemachtigde stelt, dient de brief waarin het uitstel van betaling wordt ingetrokken, conform het beleid zoals neergelegd in artikel 25, paragraaf 1, onder 6, van de Leidraad Invordering 2008 aan de belastingplichtige verstuurd te worden, zoals hier ook is gebeurd. Het is immers de belastingplichtige die dient te weten dat
het uitstel is beëindigd en hij weer verplicht is tot betalen.”
Waarbij de rechtbank met belastingplichtige kennelijk bedoeld: belastingschuldige.
4.2.
Ingevolge artikel 2:1, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Het optreden van een gemachtigde heeft tot gevolg dat het contact van het bestuursorgaan met de betrokken belanghebbende in beginsel via de gemachtigde verloopt. Een bestuursorgaan dat weet dat er een gemachtigde is, dient stukken derhalve (ook) aan die gemachtigde te zenden tenzij de gemachtigde of de belanghebbende uitdrukkelijk anders hebben aangegeven.
4.3.
Anders dan de rechtbank is het Hof dan ook van oordeel dat in gevallen waarin namens de belastingschuldige door een gemachtigde uitstel van betaling wordt gevraagd en dat uitstel van betaling nadat dit aanvankelijk is verleend wordt ingetrokken, de mededeling van de intrekking van het uitstel (ook) aan de gemachtigde moet worden gezonden.
4.4.
Het onder 4.3. weergegeven oordeel van het Hof kan belanghebbende echter niet baten.
In dezen doet zich niet een situatie voor waarin aanvankelijk verleend uitstel wordt ingetrokken, maar een waarin de termijn waarvoor uitstel is verleend (tot 1 juni 2013) is verstreken, zonder dat opnieuw om uitstel is gevraagd. Het verleende uitstel is daarmee op 1 juni 2013 van rechtswege vervallen. Enige mededeling van de ontvanger was hiertoe niet vereist.
4.5.
Nu de beschikking waarmee de ontvanger tot 1 juni 2013 uitstel van betaling had verleend aan belanghebbendes gemachtigde is gezonden, wist belanghebbendes gemachtigde dat – tenzij nader uitstel zou worden gevraagd – het uitstel per 1 juni 2013 zou vervallen. Die kennis moet aan belanghebbende worden toegerekend. Het had op de weg van belanghebbendes professionele gemachtigde gelegen om maatregelen te nemen teneinde dwanginvordering te voorkomen, bijvoorbeeld door – onder toezending van de motivering van het hoger beroepschrift aan de ontvanger – vóór 1 juni 2013 om nader uitstel van betaling te verzoeken. Dat hij dit heeft nagelaten dient in de verhouding tot de Belastingdienst voor rekening van belanghebbende te komen.
4.6.
De ontvanger is derhalve terecht over gegaan tot dwanginvordering en heeft het litigieuze bedrag aan kosten terecht in rekening gebracht. De omstandigheid dat de ontvanger niet eerst contact heeft gezocht met belanghebbendes gemachtigde en hem niet heeft geïnformeerd dat het verleende uitstel was vervallen en/of in de gelegenheid heeft gesteld nader uitstel te verzoeken, doet hieraan in dezen niet af.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank met verbetering van gronden dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 (in verbinding met artikel 8:108) van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler-Cox als griffier. De beslissing is op 12 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.