ECLI:NL:GHAMS:2015:1288

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
200.143.339-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van incasso-opdrachten door gerechtsdeurwaarders

In deze zaak gaat het om een geschil tussen gerechtsdeurwaarders en een besloten vennootschap, Dealerleasing B.V., over de wijze waarop de gerechtsdeurwaarders diverse incasso-opdrachten hebben uitgevoerd. De gerechtsdeurwaarders hebben op 12 maart 2014 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die op 28 januari 2014 een klacht van de klaagster gedeeltelijk gegrond had verklaard en hen een berisping had opgelegd. De klaagster, Dealerleasing B.V., had verschillende klachten ingediend over het handelen van de gerechtsdeurwaarders, waaronder het niet leggen van beslag op roerende zaken en het niet adequaat reageren op mededelingen van de klaagster. Tijdens de behandeling van de zaak op 8 januari 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders en de directeur van de klaagster hun standpunten toegelicht. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beslissing van de kamer, waartegen geen bezwaar was gemaakt door de partijen. Het hof heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarders in verschillende opzichten onzorgvuldig hebben gehandeld, met name door niet voortvarend te handelen en niet adequaat te reageren op de situatie van de debiteur. Het hof heeft de klacht tegen gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 2] ongegrond verklaard, maar de klacht tegen gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 1] op verschillende onderdelen gegrond verklaard. De maatregel van berisping is opgelegd aan gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 1], met de waarschuwing dat bij herhaling zwaardere sancties overwogen zullen worden.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.143.339/01 GDW
nummers eerste aanleg : 863.2013, 865.2013, 866.2013 en 867.2013
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 7 april 2015
inzake
1. [gerechtsdeurwaarder 1],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats 1],
2. [gerechtsdeurwaarder 2],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats 2],
appellanten,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Veenendaal,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dealerleasing B.V.,
gevestigd te Geldrop,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna: de gerechtsdeurwaarders) hebben op 12 maart 2014 een beroepschrift met bijlagen bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 28 januari 2014 (ECLI:NL:TGDKG:2014:34). De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet tegen de beslissing van 8 oktober 2013 van de voorzitter van de kamer gedeeltelijk gegrond verklaard en de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping opgelegd
.
1.2.
Klaagster heeft een verweerschrift met bijlagen bij het hof ingediend, dat ter griffie is ontvangen op 11 april 2014.
1.3.
Bij faxbericht van 5 september 2014 hebben de gerechtsdeurwaarders nadere producties ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 januari 2015. Verschenen zijn de gerechtsdeurwaarders, vergezeld van hun gemachtigde, alsmede de directeur van klaagster, [X]. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders en [X] aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende. Klaagster heeft aan het kantoor waaraan de gerechtsdeurwaarders zijn verbonden een aantal incasso-opdrachten verstrekt. Na verloop van tijd zijn geschillen gerezen tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarder over de uitvoering van de werkzaamheden.

4.Het standpunt van klaagster

Klager heeft de gerechtsdeurwaarders in de afzonderlijke dossiers het volgende verweten:
Dossier [A] h.o.d.n. [winkel] (zaaknummer kamer 863.2013)
De gerechtsdeurwaarders hebben niet voortvarend gehandeld: na opdracht tot sommatie op 22 juni 2012 hebben de gerechtsdeurwaarders eerst op 19 november 2012 het vonnis betekend;
De gerechtsdeurwaarders hebben niet adequaat op mededelingen van klaagster gereageerd;
De gerechtsdeurwaarders zijn zonder overleg met klaagster een betalingsregeling met de schuldenaar overeengekomen van € 25,00 per maand op een vordering ter hoogte van
€ 4.079,00;
De gerechtsdeurwaarders zijn niet tot beslaglegging roerende zaken overgegaan;
Dossier [B] (zaaknummer kamer 865.2013)
5. De gerechtsdeurwaarders hebben ten onrechte ten laste van deze debiteur geen beslag roerende zaken gelegd;
6. De gerechtsdeurwaarders hebben de beslaglegging op roerende zaken stopgezet zonder onderzoek te doen naar mededeling van de debiteur aangaande het vermeende beslag van de Belastingdienst;
7. De gerechtsdeurwaarders hebben niet voortvarend gehandeld;
8. De gerechtsdeurwaarders hebben niet adequaat op mededelingen van klaagster gereageerd;
Dossier [C] (zaaknummer kamer 866.2013)
9. De gerechtsdeurwaarders zijn niet tot beslaglegging roerende zaken overgegaan;
10. De gerechtsdeurwaarders hebben niet voortvarend gehandeld;
11. De gerechtsdeurwaarders hebben niet adequaat op mededelingen van klaagster gereageerd;
Dossier [D] (zaaknummer kamer 867.2013)
12. De gerechtsdeurwaarders zijn niet tot beslaglegging roerende zaken overgegaan;
12. De gerechtsdeurwaarders hebben niet voortvarend gehandeld;
12. De gerechtsdeurwaarder hebben niet adequaat op mededelingen van klaagster gereageerd.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.De beoordeling

Algemeen
6.1.
De kamer heeft in haar beslissing het verzet gedeeltelijk gegrond verklaard. Uitsluitend tegen de desbetreffende klachtonderdelen staat hoger beroep open. De overige klachtonderdelen kunnen in hoger beroep niet meer aan de orde komen. Daarmee is hiervoor bij het weergeven van de klacht onder 4. al rekening gehouden.
6.2.
Klaagster heeft in eerste aanleg haar klacht gericht tegen het gerechtsdeurwaarderskantoor [gerechtsdeurwaarderskantoor] waaraan de gerechtsdeurwaarders verbonden zijn. In hoger beroep heeft klaagster aangevoerd dat de kamer de gerechtsdeurwaarders ten onrechte als beklaagden heeft aangemerkt, omdat zij niet betrokken zijn geweest bij de verweten gedragingen.
Het hof stelt voorop dat de individuele gerechtsdeurwaarder niet alleen tuchtrechtelijk kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten, maar ook voor dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt. De gerechtsdeurwaarders hebben verklaard dat gerechtsdeurwaarder[gerechtsdeurwaarder 1] binnen het kantoor [gerechtsdeurwaarderskantoor] als regiodirecteur [regio] de verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de incassozaken die door klaagster aan [gerechtsdeurwaarderskantoor] uit handen waren gegeven. De (door de kamer gegrond verklaarde) klachten zien op de wijze waarop de incassozaken zijn behandeld. Daarmee is de betrokkenheid van gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 1] (hierna ook: de gerechtsdeurwaarder) voldoende komen vast te staan.
6.3.
Voorts stelt het hof vast dat de kamer in zijn beslissing van 28 januari 2014 het verzet met betrekking tot de klachten die zien op de interne klachtbehandeling binnen [gerechtsdeurwaarderskantoor] ongegrond heeft verklaard. Gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 2] draagt naar eigen zeggen de verantwoordelijkheid voor die klachtafhandeling en dat blijkt ook uit de in deze procedure overgelegde producties. Aangezien gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 2] niet betrokken is geweest bij de overige verweten gedragingen zal de klacht ten aanzien van hem dan ook alsnog ongegrond worden verklaard.
Dossier [A] h.o.d.n. [winkel]
6.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het opstellen en betekenen van een dagvaarding enige tijd kost zeker indien, zo in het onderhavige geval, de debiteur de vordering betwist. Na die betwisting is er nog enkele malen overleg gevoerd tussen de gerechtsdeurwaarder en klaagster. Gelet hierop is de termijn die is verstreken tussen de betekening van het sommatie-exploot (op of omstreeks 22 juni 2012) en de betekening van de dagvaarding op 18 september 2012 niet onaanvaardbaar lang.
Daar komt nog bij dat in de periode tussen de betekening van de dagvaarding en ontvangst van het vonnis van de griffie (naar uit het door klaagster overgelegde “overzicht gesprekken [gerechtsdeurwaarderskantoor]” blijkt op 20 oktober 2012) de gerechtsdeurwaarder de zaak niet in behandeling had, zodat het tijdsverloop in die periode niet onder zijn verantwoordelijkheid viel. Weliswaar is tussen ontvangst van het vonnis en betekening daarvan (op 19 november 2012) een maand verstreken, maar gelet op genoemde omstandigheden is dit onvoldoende om te concluderen dat de gerechtsdeurwaarder niet de nodige voortvarendheid heeft betracht. Klachtonderdelen 4.1 en 4.2 zijn daarom ongegrond.
6.5.
Het hof is evenals de kamer van oordeel dat het overeenkomen van een betalingsregeling van € 25,00 per maand voor een vordering van € 4.079,00 zonder daarover met klaagster te overleggen, onbehoorlijk is. De verwijzing naar de algemene voorwaarden van [gerechtsdeurwaarderskantoor] waarin is voorzien in een volmacht van de klant om direct een regeling te kunnen treffen, kan de gerechtsdeurwaarder niet baten. De gerechtsdeurwaarder miskent hiermee immers dat de desbetreffende bepaling in de algemene voorwaarden voorziet in een volmacht voor het treffen van een
redelijkebetalingsregeling. Daar is hier allesbehalve sprake van. Ook de overige feiten en omstandigheden die de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd, zoals het niet coöperatief opstellen van de debiteur, haar wisselende verblijfplaatsen en het op gang krijgen van een voorlopige geldstroom, rechtvaardigen niet dat een regeling met de debiteur wordt getroffen voor een zo gering maandbedrag zonder dat daarover enig overleg met de opdrachtgever plaatsvindt. Klachtonderdeel 4.3 is derhalve gegrond.
6.6.
Voorts rekent het hof de gerechtsdeurwaarder aan dat hij bij de executie van een zakelijke vordering slechts heeft getracht beslag te leggen op de privé-inboedel van de debiteur en niet (ook) op voor beslag vatbare zaken op haar zakelijke adressen. Hiermee heeft de gerechtsdeurwaarder verhaalsmogelijkheden onbenut gelaten. Het betoog dat doorgaans de inventaris van een kapperswinkel een te verwaarlozen executiewaarde heeft en veelal is verpand aan de bank, kan de gerechtsdeurwaarder niet baten. Dit is slechts een veronderstelling en van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij grondig onderzoek daarnaar doet alvorens dergelijke conclusies te trekken. Klachtonderdeel 4.4 is dan ook gegrond.
Dossier [B]
6.7.
Bij de beslagpoging op 19 november 2012 heeft de debiteur van klaagster te kennen gegeven dat op de roerende zaken reeds beslag was gelegd door de Belastingdienst en dat hij hiervan bewijs zou overleggen. Dat de gerechtsdeurwaarder na die enkele mededeling de beslaglegging heeft stopgezet en, blijkens het door klaagster overgelegde “overzicht gesprekken”, tot 24 december 2012 (tevergeefs) heeft gewacht op het overleggen van de bewijsstukken alvorens het beslagleggingstraject te hervatten, acht het hof laakbaar. Van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder mag immers worden verwacht dat hij van een debiteur die een preferente beslaglegging pretendeert onverwijld bewijsstukken verlangt en niet afgaat op diens enkele mededeling daarover. Ook de omstandigheid dat de debiteur, zoals de gerechtsdeurwaarder stelt, een betalingsregeling wilde aangaan, rechtvaardigt niet dat in afwachting daarvan de executiemaatregelen worden stopgezet. Met zijn handelswijze heeft de gerechtsdeurwaarder de belangen van klaagster veronachtzaamd. Klachtonderdelen 4.5, 4.6 en 4.7 zijn gegrond. Van mededelingen door klaagster is in dit dossier niet gebleken. Klachtonderdeel 4.8 is daarom ongegrond.
Dossier [C]
6.8.
Met betrekking tot klachtonderdeel 4.9 stelt het hof vast dat de kamer deze klacht (in de beslissing weergegeven als klachtonderdeel
y) gegrond heeft verklaard, maar niet in het dictum heeft opgenomen. Nu partijen in hoger beroep hiertegen niets hebben aangevoerd, zal het hof ervan uitgaan dat het niet opnemen in het dictum van dat klachtonderdeel op een kennelijke verschrijving berust.
6.9.
De gerechtsdeurwaarder heeft verklaard dat bij betekening van het vonnis op
28 augustus 2012 het bedrijfspand van de debiteur leeg stond en dat daarom geen beslaglegging op de roerende zaken kon plaatsvinden. Ten bewijze daarvan hebben de gerechtsdeurwaarders een faillissementsverslag inzake het faillissement van de debiteur, gedateerd 17 mei 2013, overgelegd waaruit onder meer blijkt dat de werkzaamheden binnen dit bedrijf in mei 2012 waren gestaakt. Naar het oordeel van het hof heeft gerechtsdeurwaarder hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de beslaglegging geen roerende zaken (meer) aanwezig waren. Klachtonderdeel 4.9 dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
6.10.
Uit het door klaagster overgelegde “overzicht gesprekken” blijkt dat na de mislukte beslagpoging op 28 augustus 2012 klaagster heeft aangedrongen op spoedige vervolgstappen, omdat de zaak veel te lang zou lopen. Op 12 september 2012 is vervolgens aan klaagster medegedeeld dat ten laste van de debiteur bankbeslag zal worden gelegd. Nu blijkens het overzicht het bankbeslag eerst eind oktober 2012 werd ingepland kan gelet op dat tijdsverloop niet worden gezegd dat de gerechtsdeurwaarder bij de uitvoering van zijn opdracht de nodige voortvarendheid heeft betracht. Klachtonderdelen 4.10 en 4.11 zijn gegrond.
Dossier [D]
6.11.
De kamer heeft in haar beslissing de klacht voor zover die betrekking heeft op het nalaten beslag te leggen op de roerende zaken, ongegrond verklaard. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer dat de gerechtsdeurwaarder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat wel degelijk is onderzocht of er verhaalsmogelijkheden waren, nu hij dit ook in hoger beroep met bewijsstukken heeft toegelicht. Klachtonderdeel 4.12 is ongegrond.
6.12.
Het hof is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het ten gunste van klaagster gewezen vonnis van 23 oktober 2012 onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat hij, anders dan de kamer heeft overwogen, niet verantwoordelijk is voor de termijn die is verstreken tussen het betekenen van de dagvaarding en aankondiging van de beslaglegging, gaat niet op. Uit het door klaagster overgelegde “overzicht gesprekken” blijkt immers dat de gerechtsdeurwaarder reeds op 31 oktober 2012 in bezit was van het vonnis en dat klaagster hem de opdracht heeft gegeven om direct na betekening van het vonnis over te gaan tot beslaglegging. Door eerst op 3 januari 2013 het beslag te plannen heeft de gerechtsdeurwaarder zijn verplichting om voortvarend op te treden veronachtzaamd. Bovendien acht het hof de termijn die verstreken is tussen de opdrachtverstrekking op 28 februari 2012 en de betekening dagvaarding op 10 september 2012 onaanvaardbaar lang, met name nu de debiteur geen verweer heeft gevoerd en de gerechtsdeurwaarder ook overigens voor dat tijdsverloop geen rechtvaardiging heeft aangedragen. Klachtonderdelen 4.13 en 4.14 worden derhalve gegrond verklaard.
Slotsom
6.13.
Het hiervoor omschreven onzorgvuldig handelen van de gerechtsdeurwaarder noopt tot het opleggen van een maatregel. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat die onzorgvuldigheid zich in de afzonderlijke dossiers herhaaldelijk heeft voorgedaan. Het hof acht daarom oplegging van de maatregel van berisping met aanzegging passend en geboden.
6.14.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.15.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht voor zover gericht tegen gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 2] ongegrond;
- verklaart de klacht voor zover gericht tegen gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 1] op de onderdelen 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7, 4.10, 4.11, 4.13 en 4.14 gegrond;
- legt aan gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 1] de maatregel op van berisping, met aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, oplegging van een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2015 door de rolraadsheer.