ECLI:NL:GHAMS:2015:1237

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
200.166.093-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende aannemelijkheid van nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellante om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Appellante had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, dat op 22 januari 2015 was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal kunnen nakomen. De rechtbank had geoordeeld dat de financiën van appellante en haar partner onvoldoende op orde waren, en het hof heeft deze conclusie bevestigd. Appellante had schulden die voornamelijk voortkwamen uit haar vorige huwelijk en had recentelijk een eindafrekening van Essent ontvangen die zij niet kon voldoen. Ondanks dat appellante en haar partner zich hadden aangemeld bij Budgetbeheer om meer overzicht te krijgen in hun financiën, was het hof van mening dat de positieve ontwikkelingen te recent waren om te concluderen dat de situatie van appellante voldoende was gestabiliseerd. Het hof heeft appellante in overweging gegeven om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen, indien zij kan aantonen dat haar financiën voldoende op orde zijn. De beslissing van het hof is een bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank, en appellante kan binnen acht dagen na de uitspraak beroep in cassatie instellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.166.093/01
rekestnummer rechtbank Noord-Holland : C/14/158776/FT EA 14-1125
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 maart 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [plaats],
appellante,
advocaat: mr. J.M. Tang te [plaats].

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [appellante] genoemd.
[appellante] is bij per fax op 27 januari 2015 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2015, waarbij het verzoek van [appellante] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 10 maart 2015. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Tang voornoemd, die het verzoekschrift mondeling heeft toegelicht.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, de door [appellante] op 2 maart 2015 overgelegde aanvulling daarop en het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg. [appellante] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellante] heeft in het verzoekschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe heeft [appellante] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. De schulden van [appellante] hangen voornamelijk samen met haar vorige huwelijk. [appellante] was in gemeenschap van goederen gehuwd en haar toenmalige partner had een krediet. In 2000 hebben [appellante] en haar toenmalige partner dit krediet op hun beide namen laten zetten en verhoogd naar € 19.000,=. Bij de scheiding is een convenant opgesteld waarin werd afgesproken dat [appellante] de schuld aan Wehkamp zou voldoen en haar toenmalige partner de schuld aan Defam. Terwijl [appellante] de schuld aan Wehkamp heeft afgelost, werd de toenmalige partner van [appellante] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling waardoor Defam de schuld op [appellante] kwam verhalen. Toen [appellante] vervolgens door een reorganisatie werd ontslagen, lukte het haar niet de kosten te voldoen. Inmiddels heeft [appellante] een andere partner ([naam]) met wie zij samenwoont en een pleegzoon heeft. [appellante] en haar huidige partner proberen hun leven weer op orde te krijgen. Ten onrechte heeft de rechtbank dan ook geoordeeld dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende verplichtingen niet zal nakomen. De onlangs ontstane schuld aan Essent betreft een eindafrekening. Na haar verhuizing had [appellante] geen idee hoeveel energiekosten zij zou verbruiken. [appellante] en haar partner hebben Essent een schatting laten maken van het te betalen voorschot op basis van het aantal inwonenden. Achteraf bleek het voorschot te laag te zijn en zijn [appellante] en haar partner nog een bedrag verschuldigd aan Essent. Zij zaten toen een maand in het minnelijk traject en hadden nog niet kunnen sparen voor onvoorziene uitgaven. De schuldhulpverlener van Plangroep heeft [appellante] gerustgesteld en haar bericht dat de schuld aan Essent zou worden meegenomen op de schuldenlijst bij het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Verder kan het enkele feit dat [appellante] ter zitting bij de rechtbank niet precies kon opnoemen hoeveel kosten zij maakt ten behoeve van haar pleegkind, niet tot de conclusie leiden dat zij haar financiën niet op orde heeft. Ter verkrijging van extra ondersteuning bij de beheersing van hun financiën hebben [appellante] en haar partner zich inmiddels bij Budgetbeheer gemeld, waar zij op 6 maart 2015 een intakegesprek hebben gehad, aldus steeds [appellante]. [appellante] heeft al geruime tijd geen nieuwe schulden laten ontstaan en meent dat zij de omstandigheden die hebben geleid tot het ontstaan van haar schulden inmiddels onder controle heeft gekregen.
2.2
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder c, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek tot toepassing van de schuldsanering slechts kan worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
2.3
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal (kunnen) nakomen. De financiën van [appellante] en haar partner zijn onvoldoende op orde dan wel inzichtelijk en de kans is te groot dat tijdens de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden zullen ontstaan. [appellante] en haar partner zijn samen pleegouder van een jongen van vijf jaar ten behoeve van wie zij een pleegkindvergoeding ontvangen. Deze vergoeding wordt gestort op de rekening waarvan ook alle vaste lasten en boodschappen worden betaald, terwijl deze gelden strikt gescheiden behoren te blijven, althans duidelijk en inzichtelijk moet zijn hoe deze gelden worden besteed. Voorts blijkt uit de bankafschriften dat meerdere keren per dag kleine bedragen worden gepind, hetgeen de financiën eveneens onoverzichtelijk maakt. Verder staat vast dat [appellante] en haar partner vlak voor hun verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling een eindafrekening van Essent hebben ontvangen, die zij niet konden voldoen, omdat zij daarvoor geen reserve hadden opgebouwd. De gestelde positieve ontwikkeling, te weten dat [appellante] en haar partner zich bereid hebben getoond de pleegkindvergoeding te scheiden van hun overige inkomsten en zich hebben aangemeld bij Budgetbeheer teneinde meer overzicht te krijgen in hun financiën, is weliswaar een stap in de goede richting, maar - gezien het feit dat [appellante] en haar partner op 6 maart 2015 hun eerste intake gesprek hebben gehad - nog van te recente datum, zodat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de persoonlijke situatie van [appellante] reeds zodanig is gestabiliseerd dat op grond daarvan nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen voldoende is gewaarborgd. Daarvoor zijn de veranderingen nog van te korte duur en onvoldoende bestendig.
2.4
[appellante] heeft aangevoerd dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, onder controle heeft gekregen, zoals bedoeld in artikel 288, derde lid, Fw. Een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan alleen op vorenbedoelde grond worden gehonoreerd, als sprake is van in dat artikel genoemde gevallen en ook overigens aan alle andere in dat artikel gestelde vereisten is voldaan. Nu het verzoek van [appellante] wordt afgewezen vanwege het niet voldoen aan het vereiste in artikel 288, eerste lid, onder c, Fw en deze afwijzingsgrond niet behoort tot de in artikel 288, derde lid, Fw, bedoelde gevallen, komt het hof aan toepassing van de hardheidsclausule niet toe.
2.5
Het hof geeft [appellante] in overweging om zich desgewenst in een later stadium, indien met voldoende bewijsmiddelen kan worden gestaafd dat zij en haar partner hun financiën voldoende op orde hebben, opnieuw tot de rechter te wenden teneinde een toelatingsverzoek ter beoordeling voor te leggen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, A.S. Arnold en M.A.J.G. Janssen en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.