ECLI:NL:GHAMS:2015:1234

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
200.161.666-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in informatieverplichting en boedelachterstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had op 22 december 2014 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, dat op 17 december 2014 was uitgesproken. De rechtbank had de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds beëindigd vanwege het niet voldoen aan de informatieverplichting en het ontstaan van een boedelachterstand. Tijdens de zitting op 17 februari 2015 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat hij niet tekortgeschoten was in zijn verplichtingen en dat eventuele tekortkomingen niet aan hem konden worden toegerekend. De bewindvoerder daarentegen stelde dat de appellant niet tijdig en volledig had geïnformeerd over zijn financiële situatie en dat er een boedelachterstand van € 4.132,84 was ontstaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant belangrijke verplichtingen niet is nagekomen en dat hij onvoldoende medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de appellant ernstig en verwijtbaar waren, waardoor de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant niet in staat werd geacht om de achterstand in de boedelafdracht in te lopen. De uitspraak benadrukt het belang van actieve medewerking van de schuldenaar aan de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet nakomen van verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.161.666/01
insolventienummer rechtbank Amsterdam : C13/11/774-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 februari 2015
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. T. van Uden te [plaats] .

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.
[appellant] is bij op 22 december 2014 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2014, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds heeft beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 17 februari 2015. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Van Uden voornoemd, die het beroepschrift mondeling heeft toegelicht. Voorts is namens de bewindvoerder […] verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, het verslag van de bewindvoerder van 11 februari 2015 met bijlagen en van de namens [appellant] bij brief van 2 februari 2015 nader overgelegde stukken. [appellant] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellant] heeft in het beroepschrift verzocht om het vonnis waarvan beroep, te vernietigen en hem alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. Daartoe heeft [appellant] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [appellant] is van mening dat hij niet is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen: hij heeft niet verwijtbaar gehandeld, althans zijn de tekortkomingen hem niet toe te rekenen. Mocht hierover anders worden geoordeeld dan heeft [appellant] zijn schuldeisers hiermee niet benadeeld en behoren deze tekortkomingen dientengevolge als zijnde gering van aard te worden aangemerkt. [appellant] heeft - nadat dit hof hem bij arrest van 14 januari 2014 een laatste kans heeft gegeven - iedere maand tijdig zowel de gevraagde als ongevraagde noodzakelijke inlichtingen verschaft en daarmee na genoemde datum voldaan aan zijn informatieverplichting. Verder heeft [appellant] ook vanaf dat moment steeds tijdig zorg gedragen voor de maandelijkse boedelafdracht, zodat er geen sprake is van een boedelachterstand. Dit blijkt ook uit de door [appellant] bij brief van 2 februari 2015 overgelegde eigen berekening van de boedelstand. De bewindvoerder had geen berekening mogen maken over de periode voor 14 januari 2014, omdat het hof per genoemde datum heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een boedelachterstand. Verder zijn de toeslagen van de Belastingdienst meegenomen bij de berekening van het vrij te laten bedrag en zijn deze dus - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - wel degelijk aan de boedel ten goede gekomen. Evenwel verrekent de Belastingdienst aan [appellant] toekomende btw-teruggaven met openstaande belastingvorderingen. Volgens [appellant] zijn dat oude vorderingen van voor datum toelating schuldsaneringsregeling en is verrekening daarom niet toegestaan. [appellant] heeft de Belastingdienst meerdere malen gebeld om informatie te verkrijgen, maar de Belastingdienst verwijst hem - omdat er sprake is van een postblokkade - naar de bewindvoerder. Hoewel [appellant] de boedelachterstand betwist en van mening is dat deze niet als zijnde verwijtbaar aan hem kan worden tegengeworpen, doet hij zijn aanbod, de beweerde achterstand alsnog - door middel van een gift van een derde - in te lopen, uitdrukkelijk gestand, aldus steeds [appellant] .
2.2
De bewindvoerder heeft in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. [appellant] dient de bewindvoerder maandelijks op de hoogte te stellen van zijn inkomsten, maar laat dit - ook na herhaalde waarschuwingen van de bewindvoerder, de rechter-commissaris en het gerechtshof Amsterdam - na. Het voeren van een onderneming tijdens een schuldsanering is, aldus de bewindvoerder, alleen mogelijk wanneer hij uitgebreid op de hoogte wordt gehouden van alle inkomsten, uitgaven, belastingaangiftes en dergelijke. [appellant] verstrekt aan de bewindvoerder alleen een Excel lijst met de inkomsten die [appellant] uit zijn onderneming ontvangt. Dit volstaat niet. Het is onduidelijk of er uitgaven zijn van de onderneming en er zijn over relevante jaren geen beschikkingen van de Belastingdienst overgelegd naar aanleiding van gedane aangiften. Verder is aan de hand van de onlangs (na het arrest van het hof van 14 januari 2014) verstrekte gegevens de boedelstand aangepast. De achterstand bedraagt per heden € 4.132,84. [appellant] is met het openbare verslag van 24 maart 2014 en het daarbij gevoegde begeleidend schrijven op de hoogte gesteld van de boedelachterstand. Dat [appellant] dit bericht heeft ontvangen, blijkt uit zijn reactie van 31 maart 2014. Naar de bewindvoerder vermoedt heeft [appellant] inkomsten van de Belastingdienst ontvangen, die aan de boedel afgedragen hadden moeten worden. Hoewel [appellant] heeft aangevoerd dat dit btw-teruggaven betreffen, die zijn verrekend met vorderingen die de Belastingdienst op [appellant] heeft, is onduidelijk - de bewindvoerder is niet in het bezit van beschikkingen van de belastingaanslagen vanuit de onderneming - welke vorderingen dit betreft. [appellant] kan zich verder niet verschuilen achter de postblokkade. De postblokkade is al geruime tijd geleden opgeheven. Ook als dat niet het geval zou zijn, kan dit niet ter rechtvaardiging dienen van het feit dat [appellant] niet aan zijn informatieverplichting voldoet. De post wordt elke dag van het kantoor van de bewindvoerder naar [appellant] gestuurd. De bewindvoerder acht [appellant] niet in staat de achterstand binnen de looptijd van de schuldsaneringsregeling te voldoen, aldus steeds de bewindvoerder.
2.3
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat – zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Faillissementswet (Fw) – uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar zijn informatie- en/of sollicitatieplicht niet nakomt dan wel een boedelachterstand en/of bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
Het hof stelt voorts voorop dat uit het door dit hof in deze schuldsanering op 14 januari 2014 uitgesproken arrest blijkt dat [appellant] vanaf de aanvang van het schuldsaneringstraject belangrijke verplichtingen onvoldoende is nagekomen. Desondanks heeft het hof termen aanwezig geacht om hem een allerlaatste kans te geven. Ook voor [appellant] moet duidelijk zijn geweest dat de hem geboden allerlaatste kans voor hem de verplichting meebracht om zich in het vervolg stipt aan zijn verplichtingen te houden.
2.4
Naar het oordeel van het hof is in hoger beroep voldoende komen vast te staan dat [appellant] heeft nagelaten de bewindvoerder (spontaan en tijdig) te informeren, met name omtrent de financiën de door hem gedreven onderneming. Dat [appellant] ten behoeve van de zitting in hoger beroep, naar het oordeel van het hof te laat, alsnog brieven en overzichten omtrent inkomsten en uitgaven van zijn onderneming heeft overgelegd, echter zonder nadere onderbouwing, maakt dat niet anders. Doordat [appellant] heeft nagelaten volledig inzicht te verschaffen over de geldstromen en bedrijfsvoering binnen zijn onderneming - hetgeen zeker van een zelfstandig ondernemer binnen de schuldsaneringsregeling mag worden verwacht - is het voor de bewindvoerder oncontroleerbaar of aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen wordt voldaan, het hoogst haalbare uit de schuldsaneringsregeling wordt gegenereerd danwel of de schuldeisers (verder) worden benadeeld. [appellant] heeft ten bewijze van zijn stelling, dat hij ook na augustus 2014 aan zijn informatieverplichting heeft voldaan, bij brief van 2 februari 2015 bonnen van PostNL overgelegd. Daaruit zou - naar [appellant] heeft gesteld - moeten blijken dat hij de noodzakelijke informatie aangetekend aan de bewindvoerder heeft toegestuurd. Wat van genoemde bonnen ook zij - daaruit valt op zichzelf niet af te leiden welke informatie [appellant] al dan niet heeft toegestuurd -, het hof moet constateren dat uit het door [appellant] bij diezelfde brief overgelegde overzicht blijkt dat [appellant] zich juist niet op correcte wijze aan zijn informatieverplichting heeft gehouden. Zo staat in het overzicht dat financiële gegevens over augustus en september 2014, waaronder een inkomstenlijst van augustus/september en oktober, pas op 24 november 2014 aan de bewindvoerder zijn toegezonden. Het meest springt in het oog dat de gegevens van de bankrekening over de maanden april, juni, juli en december 2012 pas op 5 december 2014 aan de bewindvoerder zijn toegezonden. Om deze gegevens had de bewindvoerder al vele malen gevraagd, onder meer had zij daarvan al melding gemaakt in de verslagen van 19 maart 2013 en, belangrijk, in het verslag - na het door het hof op 14 januari 2014 uitgesproken arrest - van 24 maart 2014.
2.5
Verder heeft de bewindvoerder in haar verslag van 11 februari 2015 vermeld dat [appellant] een boedelachterstand van € 4.132,84 heeft laten ontstaan, doordat hij een half jaar te weinig aan de boedel heeft afgedragen en inkomsten van de Belastingdienst heeft ontvangen, die aan de boedel ten goede hadden moeten komen. Hoewel [appellant] de boedelachterstand betwist, heeft hij nagelaten hiertegen tijdig - de bewindvoerder heeft [appellant] in haar verslag van maart 2014 reeds van een boedelachterstand op de hoogte gesteld - op te komen. Hij had tijdig stukken moeten overleggen op grond waarvan een herberekening gemaakt kon worden en bovendien in overleg moeten treden over de boedelafdracht. Eventuele (door [appellant] beweerde) fouten in de berekening van de boedelstand komen voor zijn rekening en risico, waarvoor temeer reden zou bestaan indien de fouten in de berekening hun oorzaak zouden vinden in het gegeven dat [appellant] de bewindvoerder onvoldoende zou hebben geïnformeerd. Ook thans heeft [appellant] verzuimd de bij brief van 2 februari 2015 overgelegde berekening van de boedelstand voldoende (met stukken) te onderbouwen.
Voor zover [appellant] heeft gesteld dat de bewindvoerder door middel van de postblokkade op de hoogte zou moeten zijn van de stukken/beschikkingen van de Belastingdienst, miskent hij daarmee dat de postblokkade slechts een controlemiddel is voor de bewindvoerder en op hem een actieve informatieverplichting rust. [appellant] heeft een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat informatie volledig en op tijd bij de bewindvoerder terecht komt.
2.6
Bovengenoemde tekortkomingen vormen voldoende aanwijzing dat bij [appellant] de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Van deze tekortkomingen valt [appellant] een verwijt te maken, zodat deze aan hem kunnen worden toegerekend. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De genoemde tekortkomingen, die niet als geringe tekortkoming buiten beschouwing kunnen blijven, zijn naar het oordeel van het hof zodanig ernstig en verwijtbaar, dat slechts de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Een aanbod van [appellant] om, indien deze zou bestaan, de achterstand in de boedelafdracht in te lopen met behulp van giften van derden, kan hierin geen wijziging brengen. Het vonnis van de rechtbank zal dan ook worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. G.C. Makkink, J.E. Molenaar en G.J. Visser en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.