ECLI:NL:GHAMS:2015:119

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
200.141.100-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake publicaties over beschuldigingen van seksueel misbruik en laster door journalist

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een vastgoedhandelaar en mede-eigenaar van een hotel in Ghana, tegen [geïntimeerde], een journalist die publicaties heeft gedaan over beschuldigingen van seksueel misbruik door [appellant]. De zaak is gestart na een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, die de vorderingen van [appellant] om de publicaties te verbieden en rectificatie te eisen, heeft afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitlatingen van [geïntimeerde] voldoende steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal en dat het recht op vrijheid van meningsuiting van [geïntimeerde] zwaarder woog dan de reputatie van [appellant].

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] is beschuldigd van seksueel misbruik door [A], een Ghanese vrouw, en deze beschuldigingen zijn gepubliceerd in verschillende artikelen door [geïntimeerde]. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] zou worden verboden om hem in verband te brengen met pedofilie en andere misdrijven, en heeft schadevergoeding geëist. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de publicaties niet onrechtmatig zijn, omdat [geïntimeerde] voldoende feiten had om haar beschuldigingen te onderbouwen.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] besproken en geconcludeerd dat de publicaties van [geïntimeerde] voldoende steun vonden in het feitenmateriaal. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de publicaties niet onrechtmatig zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.141.100/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/553525/KG ZA 13-1375
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 januari 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1], [land],
appellant,
advocaat: mr. J.J.H.S. Thomassen te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C. Wildeman te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 15 januari 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 december 2013, in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn in eerste aanleg ingestelde (ter zitting in eerste aanleg gewijzigde) vordering zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
[appellant] is vastgoedhandelaar en onder meer mede-eigenaar van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V. Deze vennootschap exploiteert een hotel in Accra, Ghana. [A] (hierna: [A]) heeft op 23 december 2010 en op 10 februari 2011 bij de politie in Ghana tegen [appellant] aangifte gedaan wegens seksueel misbruik.
3.1.2.
[geïntimeerde] heeft op 28 juni 2012 op de website OneWorld.nl een artikel geplaatst met de titel
‘Paradijs voor Pedo’s’. In het artikel, waarin [A] als [B] wordt aangeduid, is onder meer het volgende opgenomen:
‘ “Ik was acht jaar toen de Nederlander me voor het eerst verkrachtte. Hij deed of hij zich over me ontfermde betaalde mijn schoolgeld. Altijd als hij in Ghana was moest ik naar hem toe komen met geld op te halen. Dan moest ik bij hem slapen.”
Volgens [B] heeft de man uit Limburg nog minstens twee andere meisjes misbruikt. “Ik kan het weten, want ik lag ernaast.”
(…)
Omdat de politie in Nederland was getipt over de zaak van de [B], reisden in januari 2010 twee agenten van de KLPD naar Ghana. Maar sinds de Limburgse miljonair in april van datzelfde jaar door de Ghanese politie werd aangehouden, is het een zaak van Ghana en kijkt Nederland enkel toe. Dat de Limburger op de dag van zijn arrestatie al weer werd vrijgelaten, bracht daarin geen verandering. Dit gebeurde volgens de woordvoerster van de Ghanese zedenpolitie nadat hij een grote som geld betaalde, terwijl het in Ghana verboden is om verdachten van kindermisbruik op borg vrij te laten.
(…)
De Verdachte
de Limburgse miljonair en diens advocaat zijn door onze redacteur [geïntimeerde] herhaaldelijk geconfronteerd met de aantijgingen in dit verhaal. Hij stelt dat hij [B] nooit seksueel heeft misbruikt, en ook geen andere Ghanese meisjes. [B] en haar voogd zouden het verhaal verzonnen hebben in de hoop op geld. De Limburger zegt dat de civiele zaak tegen hem (voor compensatie) allang is geroyeerd en dat Ghana het strafrechtelijk onderzoek naar hem heeft stopgezet omdat de [B] haar verklaring heeft ingetrokken.
De directeur van het Ghanese Openbaar Ministerie bestrijdt dit: “Er is een video waarop [B] haar verklaring intrekt, en daardoor heeft het onderzoek vertraging opgelopen. Maar we gaan zeker door.” Op de kopie van de filmopname, die in het bezit is van OneWorld, is duidelijk te horen hoe [B]’s (toenmalige) advocaat het meisje instrueert wat ze moet zeggen. “Hij heeft me onder druk gezet”, zegt [B]. Ze heeft direct na het incident een klacht ingediend tegen deze advocaat. Het meisje blijft bij haar verhaal dat ze sinds haar achtste jaar door de Limburger is misbruikt.’
3.1.3.
Op de website van Nieuwe Revu is in juli 2012 een artikel gepubliceerd met de titel
‘Vastgoedmagnaat verdacht van kindermisbruik’. Dit artikel, geschreven door [geïntimeerde] en een derde, gaat over [appellant] en verschillende keren zijn zijn naam en voornaam genoemd. Ook in dit artikel wordt melding gemaakt van de beschuldiging van [A] dat [appellant] haar seksueel heeft misbruikt. De strekking van dit artikel is gelijk aan dat van het artikel
‘Paradijs voor Pedo’s’.
3.1.4.
Op 8 oktober 2013 heeft [geïntimeerde] een artikel geplaatst op de website villamedia.nl met de titel
‘A neverending story’,en tevens een artikel met ongeveer dezelfde inhoud onder de titel
‘Paradijs voor Pedo’s – wordt vervolgd’op de website oneworld.nl. In deze artikelen zijn verschillende keren de naam en voornaam van [appellant] genoemd. De artikelen gaan - kort gezegd - over de gevolgen die [geïntimeerde] heeft ervaren nadat het onder 3.1.3 genoemde artikel
‘Paradijs voor Pedo’s’was gepubliceerd. In het artikel op villamedia.nl is onder meer het volgende opgenomen:
‘Ik heb mijn antwoord klaar: mijn artikel deugt. Op het moment van publicatie lag er een bevel tot vervolging van [appellant] bij het Ghanese openbaar ministerie. Een kopie daarvan is in mijn bezit. Wat [L] (Voluit [L]) en zijn vrouw [C] ([C]) precies ten laste werd gelegd wist ik niet. Maar betrouwbare bronnen in Ghana (niet gelieerd aan [L] of [C]) informeerden me dat [D], de Ghanese rechercheur die het bewijs tegen [appellant] moest verzamelen, ineens in een nieuwe auto reed, geleverd door een bekende van [appellant]. Het Ghanese artikel waarin hieraan gerefereerd wordt is op last van [appellant] offline gehaald, maar het is nog terug te vinden viaArchive.org. Hoe het ook zij, binnen een maand seponeerde rechercheur [D] de rechtszaak tegen [appellant] en startte er een tegen [L] en [C].
(…)
Tijdens mijn onderzoek ontdekte ik dat [appellant] bewust rookgordijnen creëert. Hij betichtte sleutelfiguren in de zaak tegen hem van allerlei misdrijven.
(…)
Er ging geen week voorbij zonder dat ik met [appellant] werd geconfronteerd. Of het nu via een Ghanese krantenbericht was, of omdat een “anonieme kennis van [appellant]” me uit bed belde om te zeggen dat ik “moest beseffen hoe ik mensen kapot maakte” en om me toe te wensen dat ik “zelf kapot zou gaan”.
(…)
Wie positieve aandacht besteedde aan mijn artikel, kon rekenen op een telefoontje van [appellant] of een van zijn medewerkers. Een medewerkster van een organisatie tegen kindermisbruik kreeg 5 minuten na een tweet over het artikel al een telefoontje van [appellant]. De miljonair vertelde haar dat ik alles verzonnen had om hem af te persen, en dat ik hem zelfs nog nooit had gesproken.
Tegen journalist [E] (…) riep [appellant] (…) “Ik ga je kapot maken, je gaat bloeden, ik scheur je helemaal in stukken. En je hele bedrijf ook, ik maak het helemaal kapot, dat zul je zien.”
(…)
Zodra [appellant] de rechtbank binnenkwam, stormde hij op me af. “Met jou ben ik helemaal klaar. Ik zorg dat je nooit meer aan de bak komt als journalist. Hij riep dit in het Nederlands, zodat de Ghanese aanwezigen het niet konden verstaan. (…) Ik heb overalaangifte tegen jou gedaan. In Nederland en in Ghana. Als jij nog een paar dagen in Ghana durft te blijven, dan zorg ik dat de politie voor je komt.”
(…)
Volgens de Nederlandse ambassade en [F], director general of police operations, moest ik de bedreigingen van [appellant] zeer serieus nemen.
(…)
Wat op zijn minst opvallend is, is dat de publicaties over [L] samenvallen met het heropenen van het strafrechtelijk onderzoek naar [appellant] in Ghana. Het Openbaar Ministerie besloot hiertoe nadat er eind april een petitie werd ingediend met daarin aanknopingspunten dat het dossier ten onrechte is gesloten.”We nemen de inhoud zeer serieus”, aldus het OM.’
3.1.5.
Op 8 november 2013 heeft [geïntimeerde] een bewerking van het hiervoor aangehaalde artikel geplaatst op de website villamedia.nl onder de titel
‘Klaar met je stuk. En dan?’.
3.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd:
( a) [geïntimeerde] te verbieden om hem nog langer in publicaties en/of in sociale media in verband te brengen met pedofilie, corruptie, bedreiging en/of andere misdrijven, zonder te beschikken over (een) vonnis(sen) waaruit een en ander blijkt, of bescheiden van het openbaar ministerie waaruit blijkt dat [appellant] wordt vervolgd;
( b) [geïntimeerde] te gebieden om alle publicaties in sociale media inzake de vermeende pedofilie, verkrachting, bedreigingen en/of andere misdrijven gepleegd door [appellant] te (doen) verwijderen;
( c) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan hem van € 10.000 als voorschot op door hem geleden materiële en immateriële schade;
( d) [geïntimeerde] te gebieden een rectificatie te plaatsen op haar blog, website en in sociale media, alsmede een persbericht uit te brengen, met een in de inleidende dagvaarding uitgewerkte tekst,
de vorderingen sub a, b en d op straffe van verbeurte van een dwangsom.
[appellant] heeft daartoe gesteld dat [L] en [C] medewerkers waren van zijn hotel in Accra en na een conflict door hem zijn ontslagen, waarna [A] op initiatief van [C] valselijk aangifte tegen hem heeft gedaan. Hij beschikt over stukken waaruit blijkt dat het Ghanese openbaar ministerie hem niet langer vervolgd omdat er geen bewijs tegen hem is aangetroffen en dat [C] zal worden vervolgd voor het doen van valse aangifte. Hij beschikt tevens over een video-opname waarop is te zien dat [A] haar beschuldiging tegen hem intrekt. [appellant] is van mening dat [geïntimeerde] zich schuldig maakt aan laster. Het gaat om zeer ernstige beschuldigingen, terwijl vaststaat dat hij door het openbaar ministerie in Ghana niet wordt vervolgd. Deze handelwijze van [geïntimeerde] is onrechtmatig en valt niet onder de vrijheid van meningsuiting van artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet, aldus nog steeds [appellant].
3.3.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen dat het recht van [geïntimeerde] op vrijheid van meningsuiting ingevolge artikel 10 EVRM slechts kan worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een dergelijke beperking is sprake indien de uitlatingen van [geïntimeerde] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten alle wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van [geïntimeerde] is er met name in gelegen dat zij zich als journalist in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken, terwijl het belang van [appellant] met name erin is gelegen dat zijn persoon niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en dat zijn privacy niet onnodig wordt geschonden. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen. Een van die omstandigheden is de mate waarin de verdenkingen ten tijde van de publicatie steun vonden in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. De voorzieningenrechter is, op gronden als in het bestreden vonnis weergegeven, voorshands tot het oordeel gekomen dat de verdenkingen jegens [appellant], zoals opgenomen in de hiervoor onder 3.1.2 tot en met 3.1.5 bedoelde artikelen, voldoende steun vonden in het feitenmateriaal dat [geïntimeerde] op het moment van publicatie ter beschikking stond. Het publiceren van de artikelen wordt door de voorzieningenrechter niet onrechtmatig geacht. Bij de afweging van belangen heeft zij mede betrokken dat [appellant] tot op zekere hoogte een publieke figuur is, dat [geïntimeerde] een zeer ernstige misstand aan de kaak heeft willen stellen en dat [geïntimeerde] voldoende invulling heeft gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor. Voor zover de vorderingen van [appellant] zijn gebaseerd op twitterberichten, de website of de blog van [geïntimeerde], geldt dat [appellant] heeft nagelaten deze in het geding te brengen zodat de voorzieningenrechter zich daarover geen oordeel heeft kunnen vormen. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis voorts overwogen dat de relevantie van het document van 5 oktober 2012 en de brieven van 20 en 28 november 2013, welke stukken inhouden dat [appellant] niet langer wordt vervolgd in Ghana, gering is omdat deze stukken merendeels dateren van na de gewraakte publicaties. De voorzieningenrechter is ervan uitgegaan dat [geïntimeerde] de toezegging zal nakomen dat zij in eventuele vervolgpublicaties de laatste stand van zaken in de strafzaak zal meenemen. Op grond van een en ander zijn de gevraagde voorzieningen geweigerd en is [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.4.
[appellant] bestrijdt met zijn grieven I tot en met VIII het oordeel van de voorzieningenrechter dat het door [geïntimeerde] op 28 juni 2012 gepubliceerde artikel jegens hem niet onrechtmatig was en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, met name de overweging dat de in bedoeld artikel geuite beschuldigingen voldoende steun vonden in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Het hof zal genoemde grieven in samenhang bespreken en overweegt het volgende.
3.5.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat [geïntimeerde] ten tijde van de publicatie van haar artikel van 28 juni 2012 beschikte over de twee aangiften van [A] van respectievelijk 23 december 2010 en 10 februari 2011, een brief van het openbaar ministerie van Ghana van 23 december 2011 waarin is vermeld dat [appellant] moet worden aangeklaagd voor seksueel misbruik van [A], en een brief van hetzelfde openbaar ministerie van 8 maart 2012 waaruit blijkt dat de vervolging van [appellant] op verzoek van zijn advocaat wordt geschorst in afwachting van een onderzoek naar een video-opname van januari 2012 waarop is te zien dat [A] haar aanklacht tegen [appellant] intrekt. [geïntimeerde] beschikte tevens over bedoelde video-opname en daarnaast nog over de ruwe opnamen daarvan waarop is te zien hoe deze video tot stand is gekomen. Beide versies zijn ter zitting in eerste aanleg vertoond en de voorzieningenrechter is tot het oordeel gekomen dat men zich bij het bekijken van de ruwe opnamen niet aan de indruk kan onttrekken dat de woorden [A] in de mond zijn gelegd en dat [A] haar aangifte niet uit vrije wil heeft ingetrokken.
3.6.
[appellant] heeft niet betwist dat [geïntimeerde] over voormeld feitenmateriaal beschikte. Hij heeft wel bestreden dat uit het ruwe filmmateriaal de conclusie kan worden getrokken dat [A] woorden in de mond zijn gelegd en dat haar aangifte niet uit vrije wil is ingetrokken. Hij voert aan dat een persoon, naar achteraf is gebleken de cameraman, [A] slechts heeft geadviseerd zaken duidelijker te zeggen. Het hof constateert dat [appellant] heeft nagelaten in hoger beroep het beeldmateriaal in het geding te brengen. [appellant] heeft evenmin verzocht om de beelden ter zitting van het hof te mogen vertonen, bijvoorbeeld ter gelegenheid van een pleidooi in het hoger beroep. Een en ander had wel op zijn weg had gelegen zodat, nu [appellant] dit heeft nagelaten en het in het kader van een kort geding niet past om hem daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen, het hof de conclusie van de voorzieningenrechter, die erop neerkomt dat ernstige vraagtekens kunnen worden gezet bij het waarheidsgehalte van de intrekking van de aangifte door [A], zal overnemen.
3.7.
[appellant] heeft omtrent de video-opnamen nog aangevoerd dat hij bij het samenstellen daarvan op geen enkele wijze betrokken is geweest en dat deze niet zijn gemaakt in het kader van de vaststellingsovereenkomst tussen hem en [A]. [A] zou volgens hem het initiatief hebben genomen voor het tot stand komen van deze overeenkomst en de opnamen zouden pas na het tot stand komen daarvan zijn gemaakt. De advocaat van [A] zou het beeldmateriaal - ook de ruwe opnamen - aan de Ghanese politie ter beschikking hebben gesteld waarna de politie de opnamen vervolgens aan [appellant] heeft gegeven. [appellant] wijst in dit verband ook nog erop dat een Ghanese rechter de ‘ruling’ tussen hem en [A] heeft beoordeeld aan de hand van de opnamen en mede aan de hand van door [A] voor akkoord ondertekende stukken omtrent de ‘settlement’, en voorts dat [A] in de ‘ruling’ heeft berust. Een en ander maakt echter naar het oordeel van het hof niet dat over de inhoud van de video-opnamen en over de intrekking van de aangifte van [A] anders dient te worden geoordeeld. Met name kan uit deze omstandigheden niet de conclusie worden getrokken, zoals [appellant] voorstaat, dat de intrekking van de aangifte door [A] in rechte vaststaat, te meer niet nu het in dit geschil niet gaat om de rechtsverhouding tussen [appellant] en [A] maar om een van de zijde van [appellant] jegens [geïntimeerde] gevorderde voorlopige voorziening.
3.8.
Het voorgaande wordt tevens niet anders doordat [A], wat daarvan verder zij, op 28 februari 2011 per sms-bericht haar excuses aan [appellant] zou hebben aangeboden en, zoals [appellant] aanvoert, ook in de video spontaan haar excuses zou aanbieden. Dat doet immers niet af aan het door de voorzieningenrechter geconstateerde feit dat [A] tijdens de video-opnamen werd geïnstrueerd door een derde en dat de indruk bestaat dat [A] de aangifte niet uit vrije wil heeft ingetrokken.
3.9.
De voorzieningenrechter heeft voorts omtrent het feitenmateriaal dat [geïntimeerde] voor het artikel van 28 juni 2012 ter beschikking stond overwogen dat [geïntimeerde] naar eigen zeggen [L] en [C] niet als bron heeft gebruikt, maar naast de aangiftes van [A], de brieven van het Openbaar Ministerie van 23 december 2011 en 8 maart 2012 en de video-opname en de ruwe versie daarvan, wel de volgende bronnen:
- [G], een oud-medewerker van het hotel van [appellant], die heeft gezegd dat hij en ander hotelmedewerkers wantrouwend waren omdat [appellant] wanneer hij in het hotel verbleef, beschikte over de sleutels van de ‘connecting room’ waar tijdens zijn bezoeken twee meisjes, onder wie [A], verbleven;
- twee oud-beveiligingsmedewerkers van het hotel van [appellant] die hebben gezegd dat onder meer de beveiligers wisten wat er aan de hand was met de meisjes;
- [H], een oud medewerker van het hotel die heeft gezegd dat hij reeds in 2006 bij de politie in Duitsland en Nederland heeft gemeld dat [appellant] in Ghana ongestoord kinderen misbruikt, onder wie [A];
- [I] van het openbaar ministerie te Ghana die heeft geadviseerd [appellant] te vervolgen;
- kamervragen, gesteld door het lid van de Tweede Kamer Dibi;
- verschillende artikelen uit Ghanese kranten, waarin onder meer werd gemeld dat [appellant] op borgtocht is vrijgelaten;
- meerdere gesprekken met [A].
[appellant] heeft bij zijn onderhavige grieven omtrent dit feitenmateriaal aangevoerd dat [H] Ghana zou zijn ontvlucht omdat hij werd verdacht van zedenmisdrijven. Dat maakt echter naar het oordeel van het hof nog niet dat zijn verklaring niet juist zou zijn of onbruikbaar. [appellant] heeft voorts erop gewezen dat de kamervragen van Dibi volledig waren gebaseerd op het artikel van [geïntimeerde]. Voor zover dat juist is maakt dat inderdaad dat Dibi niet als afzonderlijke bron voor [geïntimeerde] kan gelden. [appellant] wijst voorts erop dat de twee ex-medewerkers van het hotel van [appellant] anoniem zijn gebleven. Het hof is van oordeel dat dit op zichzelf nog niet betekent dat hun verklaringen, mede gezien het verklaarde door overige bronnen, niet door [geïntimeerde] kunnen worden gebruikt. [appellant] heeft voorts in algemene bewoordingen betwist dat de door [geïntimeerde] overgelegde transscripties van de gesprekken juist zijn. Het hof gaat daaraan voorbij nu [appellant] deze klacht niet nader heeft geconcretiseerd. Een en ander betekent dat [geïntimeerde] de hiervoor genoemde bronnen, behoudens misschien de kamervragen van Dibi, voor haar artikel heeft kunnen gebruiken.
3.10.
[appellant] heeft bij zijn voormelde grieven voorts gewezen op feitenmateriaal dat voor hem ontlastend zou zijn. Hij noemt daarbij de hiervoor reeds besproken video-opnamen inhoudende de intrekking van de aangifte door [A] en de daarmee samenhangende ‘ruling’ met [A], een tussenvonnis van de rechtbank te Accra, Ghana, bij verstek gewezen, waarin is beslist dat [L] en [C] voor de duur van de desbetreffende procedure geen beschuldigingen aan het adres van hem mochten publiceren, en de schriftelijke verklaringen van twee vermeende slachtoffers, die ontkennen dat er sprake is geweest van seksueel misbruik en die geen aangifte tegen hem hebben gedaan. [appellant] is van mening dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] een en ander mocht afwegen tegen het feitenmateriaal waarover zij beschikte en dat de conclusie van [geïntimeerde] dat het tussenvonnis en de verklaringen tegenover het feitenmateriaal onvoldoende gewicht in de schaal leggen, verdedigbaar is. Het hof oordeelt dat hetgeen [appellant] tegen het door [geïntimeerde] gebruikte feitenmateriaal heeft ingebracht van onvoldoende gewicht is om de in het artikel geuite beschuldigingen onrechtmatig te achten. [geïntimeerde] heeft uitdrukkelijk gesteld dat zij [L] en [C] niet als bron heeft gebruikt. Het overige feitenmateriaal volstaat naar het oordeel van het hof om de in het artikel gebrachte feiten te ondersteunen. In het artikel worden voorts, zoals hiervoor overwogen: terecht, vraagtekens gezet bij de video waarop is te zien dat [A] haar aangifte intrekt. De enkele schriftelijke verklaringen van twee andere vermeende slachtoffers van [appellant] zijn van onvoldoende betekenis om het steungevende feitenmateriaal te ontkrachten.
3.11.
Het hof verenigt zich op grond van een en ander met het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door [geïntimeerde] in haar artikel van 28 juni 2012 jegens [appellant] geuite beschuldigingen voldoende steun vonden in het haar op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Uit dit feitenmateriaal volgt immers, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, dat [appellant] verdacht is geweest van seksueel misbruik van [A], dat hij aangehouden is geweest en op borg is vrijgelaten en dat hij in Ghana werd vervolgd. Het feitenmateriaal biedt aldus voldoende steun aan de strekking van het artikel. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is voorts onvoldoende grond te vinden om beter onderzoek van [geïntimeerde] te verlangen of om van haar te vergen dat zij bepaalde feiten in haar artikel vermeldt.
3.12.
De conclusie van het voorgaande is dat de inhoud van het artikel van 28 juni 2012 voldoende steun vond in het beschikbare feitenmateriaal. De grieven I tot en met VIII falen.
3.13.
De grieven IX tot en met XI richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de publicatie van de artikelen van 8 oktober 2013 niet onrechtmatig is jegens [appellant] en met name tegen de overweging dat de beschuldigingen in deze artikelen (en de bewerking daarvan van 8 november 2013), van kort gezegd corruptie en bedreiging, voldoende steun vonden in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. De voorzieningenrechter heeft daarbij op de volgende stukken gewezen:
- een notitie van [E], inhoudende dat [appellant] hem op 4 juli 2012 heeft gezegd:
‘Ik ga je kapot maken, je gaat bloeden, ik scheur je helemaal in stukken.’;
- een artikel van een Ghanese journalist, onder meer inhoudende:
‘(…) [D]s sudden change of attitude has given credence to the speculations making the rounds that he has allegedly benefited financially from some intrest parties in the case. Though he has denied the allegation in no uncertain terms, suspicions are still ripe that he might have bought his latest car from the proceeds of the financial benefits he had.’;
- een transscript van een telefoongesprek met [J], de huidige advocaat van [A], onder meer inhoudende:
‘Because for sure, [appellant] has given him money and a car. (…) He deliberately changed the information so that [appellant] cannot be taken to court.’;
- een artikel van [K], districtschef bij de politie Amsterdam, waarin hij na een werkbezoek aan Ghana uit eigen ervaring vertelt dat bij de Ghanese politie veelvuldig sprake is van corruptie;
- een e-mail van [H], een oud-medewerker van het hotel van [appellant], van 14 juli 2013, waarin hij schrijft dat [appellant] hem bedreigd en hem zal laten arresteren;
- een artikel van de website van Quote waarin [L] meldt dat hij vreest voor zijn leven omdat [appellant] hem heeft bedreigd;
- een document van 9 oktober 2013, ondertekend door [D], waarin deze verzoekt [geïntimeerde] te vervolgen omdat zij hem valselijk heeft beschuldigd van het aannemen van een auto van [appellant]. Volgens [geïntimeerde] is het niet mogelijk dat [D] reeds een dag na publicatie op een Nederlandse website en in de Nederlandse taal op de hoogte is van de inhoud van haar artikel anders dan doordat er een band bestaat tussen [appellant] en [D];
-een rapport van Terre des Hommes van 10 september 2013 over de bestrijding van kindersekstoerisme waarin het een en ander over [appellant] is vermeld.
3.14.
[appellant] heeft bij zijn grieven de juistheid van de notitie van [E] en de juistheid van de transcriptie van het gesprek met [J] betwist. Hij heeft tevens (wederom) erop gewezen dat [H] Ghana is ontvlucht omdat hij daar wordt gezocht in verband met zedendelicten en voorts dat de verklaring van [L] allerminst overtuigt en dat ook hij Ghana is ontvlucht. [appellant] heeft een en ander echter niet nader toegelicht en heeft niet duidelijk gemaakt op welke onderdelen de door hem bedoelde transscripties onjuist zouden zijn. Hij heeft aldus niet concreet gemaakt waarom en op welk onderdelen [geïntimeerde] de inhoud van deze stukken niet zou mogen gebruiken. [appellant] heeft voorts erop gewezen dat het artikel van [K] geen betrekking heeft op de beschuldigingen jegens hem maar slechts gaat over corruptie in Ghana in het algemeen. Het hof neemt dit bij de verdere beoordeling in aanmerking. [appellant] heeft daarnaast aangevoerd dat hij geen band heeft met [D] en dat hij slechts een Ghanese journalist heeft geïnformeerd over het artikel van [geïntimeerde]. Die Ghanese journalist heeft dit blijkbaar meteen in Ghana bekendgemaakt, aldus [appellant]. Het hof acht dit geen afdoende verklaring voor de snelle reactie van [D] op het artikel van [geïntimeerde] zodat laatstgenoemde - voor zover zij van het door [appellant] gestelde al op de hoogte was of had kunnen zijn - daaruit het vermoeden heeft kunnen afleiden dat er een band bestaat tussen [appellant] en [D]. [appellant] heeft tot slot erop gewezen dat het rapport van Terre des Hommes slechts herhaalt wat [geïntimeerde] al heeft gepubliceerd, zodat dit niet als afzonderlijke bron heeft te gelden. Het hof zal [appellant] hierin volgen.
3.15.
Het hof is, ook het vooroverwogene in aanmerking nemende, met de voorzieningenrechter van oordeel dat de beschuldigingen in de artikelen van [geïntimeerde] van 8 oktober 2013 en 8 november 2013 voldoende steun vonden in de beschikbare feiten. Dat sprake is geweest van bedreigingen van de zijde van [appellant] in de richting van betrokkenen bij de zaak, blijkt uit de notitie van [E], de e-mail van [H] en uit het artikel op de website van Quote. [appellant] heeft de inhoud daarvan en daarmee de beschuldigingen van bedreiging onvoldoende weerlegd. Hij heeft evenmin uitdrukkelijk weersproken dat een kennis van hem [geïntimeerde] heeft gebeld en haar heeft toegewenst dat zij ‘kapot’ zou gaan, zoals zij in haar artikel meldt, en hij heeft bovendien niet aangevoerd dat hij met het desbetreffende telefoontje niets van doen heeft. Een en ander dekt de beschuldiging van bedreigingen in voldoende mate. Ook de beschuldiging van corruptie, het omkopen van rechercheur [D] met (geld voor) een auto, is niet zonder grond gedaan. Deze beschuldiging was immers te lezen in een artikel, gepubliceerd door een Ghanese journalist, en werd aan [geïntimeerde] bevestigd door de advocaat van [A]. Dat is voldoende voor het publiceren van deze beschuldiging, temeer daar [geïntimeerde] daarbij uitdrukkelijk heeft verwezen naar (betrouwbare) bronnen en naar het artikel van de Ghanese journalist. De snelle reactie van [D] op het artikel van [geïntimeerde] (na publicatie) bevestigt bovendien dat er contact bestaat tussen [D] en [appellant], hetgeen een extra aanwijzing is voor het bestaan van bedoelde corruptie. [appellant] voert bij grief X nog aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] persoonlijk verslag mocht doen van haar eigen ervaringen. [appellant] geeft echter niet aan wat er feitelijk onjuist zou zijn aan het verslag van [geïntimeerde] zodat het hof voorbij gaat aan het bij de grief gestelde.
3.16.
[appellant] wijst nog erop dat het in strijd met de waarheid is dat, zoals [geïntimeerde] in haar artikel meldt, de strafzaak tegen hem is heropend. Uit de door hem overgelegde brief van het openbaar ministerie van 28 november 2013 valt immers, zo voert hij aan, slechts af te leiden dat de sluiting van het strafrechtelijk onderzoek is heroverwogen. Het hof gaat erin mee dat de mededeling in het artikel van [geïntimeerde] feitelijk niet (geheel) juist is. Het valt echter niet zonder meer aan te nemen dat [geïntimeerde] doelbewuste heeft gelogen. Het kan zijn dat sprake is geweest van een begripsverwarring; er lag immers een verzoek om de sluiting van het strafrechtelijk onderzoek te heroverwegen. [geïntimeerde] wijst terecht erop dat dit verzoek pas na publicatie van haar artikel is afgewezen. Het hof ziet in de (onjuiste) mededeling in elk geval onvoldoende grond om de artikelen onrechtmatig te achten, temeer omdat de mededeling dat het strafrechtelijk onderzoek is heropend niet de kern van de artikelen beslaat maar slechts een zijdelingse opmerking is.
3.17.
Het hof is op grond van een en ander van oordeel dat ook de publicaties van 8 oktober 2013 en 8 november 2013 voldoende steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal. Ook de grieven IX tot en met XI falen.
3.18.
De voorzieningenrechter heeft bij haar oordeel dat publicatie van de artikelen van 28 juni 2012, 8 oktober 2013 en 8 november 2013 niet onrechtmatig was, meegewogen dat [appellant] tot op zekere hoogte een publieke figuur is en dat het gaat om zeer ernstige misstanden, te weten kinderensekstoerisme in Ghana en de omstreden Ghanese rechtsgang, die enerzijds meebrengen dat er een groot publiek belang is om op de hoogte te worden gebracht van deze misstanden, maar anderzijds dat de onderhavige publicaties het privéleven en de reputatie van [appellant] in aanzienlijke mate schenden. [appellant] heeft een en ander bij zijn grieven niet bestreden. Ook het hof zal deze omstandigheden bij zijn oordeel meewegen.
3.19.
De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden voldoende invulling heeft gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof deelt dit oordeel zodat ook grief XII, welke betrekking heeft op dit onderwerp, faalt. [appellant] is voorafgaand aan het verschijnen van het artikel van 28 juni 2012 door [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld op de beschuldiging van seksueel misbruik te reageren. Zijn reactie is door [geïntimeerde] in haar eerste artikel weergegeven. [appellant] heeft een en ander onvoldoende gemotiveerd weersproken en heeft in dit verband niet aangevoerd waarom of op welk onderdeel van de beschuldigingen hij niet afdoende heeft kunnen reageren. [appellant] heeft voorts geen uitdrukkelijke grief gericht tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat [appellant] geen contact met [geïntimeerde] wilde met betrekking tot de artikelen van 8 oktober 2013 en dat [geïntimeerde] het daarom aan de redacteuren van de desbetreffende websites heeft overgelaten of [appellant] in de gelegenheid moest worden gesteld tot wederhoor. Hij heeft bovendien zelf bevestigd dat hij geen contact met [geïntimeerde] wilde; hij voert bij zijn grief immers aan dat hij in Ghana wel andere journalisten, maar niet [geïntimeerde], wilde ontvangen omdat zij, naar zijn zeggen, niet bereid was om serieus naar zijn verhaal te luisteren. Het hof acht onder deze omstandigheden met de voorzieningenrechter de keuze van [geïntimeerde] om zelf geen contact meer met [appellant] te zoeken ter voorbereiding van haar tweede artikelenreeks, gerechtvaardigd.
3.20.
Voor zover [appellant] nog heeft verwezen naar de gedragsregels voor journalisten zoals neergelegd in de leidraad van de Raad voor de journalistiek, en de beweerdelijk overtredingen van deze gedragsregels door [geïntimeerde], heeft hij dat in te algemene bewoordingen gedaan en is dat, voor zover in verband met de overige stellingen van [appellant] niet reeds besproken, van onvoldoende betekenis om tot andere beslissingen dan de vorenstaande te leiden.
3.21.
Het hof is op grond van een en ander zoals hiervoor overwogen, gelet op alle omstandigheden met de voorzieningenrechter van oordeel dat de publicaties van [geïntimeerde] niet onrechtmatig zijn jegens [appellant]. Er is dan ook geen grond de door [appellant] gevorderde voorzieningen toe te wijzen.
3.22.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 308,- aan verschotten en € 632,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris indien betaling van de proceskosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met € 68,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar. A.M.A. Verscheure en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2015.