ECLI:NL:GHAMS:2015:1133

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
14/00379
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de wegingsfactor voor kostenvergoeding in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een kostenvergoeding door de ontvanger van de Belastingdienst aan belanghebbende. De ontvanger had een aanmaning tot betaling gestuurd met betrekking tot een naheffingsaanslag loonheffing, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. Na een aantal juridische stappen, waaronder een ingebrekestelling en een uitspraak op bezwaar, was de ontvanger van mening dat belanghebbende geen dwangsom toekwam, maar uiteindelijk werd een kostenvergoeding van € 59 toegekend. Belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna volgde het hoger beroep bij het Hof.

Het Hof heeft zich in deze uitspraak gericht op de vraag of de ontvanger een juiste wegingsfactor heeft gehanteerd bij de toekenning van de kostenvergoeding. De wetgeving, met name artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht, bepaalt dat kosten alleen vergoed kunnen worden als het bestuursorgaan onrechtmatig heeft gehandeld. Het Hof concludeert dat de ontvanger, gezien de omstandigheden van de zaak, een wegingsfactor van 0,25 correct heeft toegepast. Dit betekent dat de kostenvergoeding in verhouding staat tot de aard en complexiteit van de zaak. Het Hof oordeelt dat de ontvanger niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door deze wegingsfactor toe te passen, ook al waren er in andere vergelijkbare zaken mogelijk andere factoren gehanteerd.

De slotsom van het Hof is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 14/00379
12 maart 2015
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende],te [vestigingsplaats] belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/4265 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De ontvanger heeft belanghebbende met dagtekening 21 februari 2013 een aanmaning tot betaling gezonden met betrekking tot de naheffingsaanslag loonheffing met aanslagnummer [aanslagnummer]. Ter zake zijn belanghebbende aanmaningskosten in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de in rekening gebrachte kosten tijdig bezwaar gemaakt.
1.3.
Door toezending van een formulier ‘Dwangsom bij niet tijdig beslissen’, ingekomen op 17 mei 2013, heeft belanghebbende de ontvanger in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar.
1.4.
De ontvanger heeft op 10 juni 2013 uitspraak gedaan op het bezwaar inzake de aanmaningskosten.
1.5.
De ontvanger heeft bij beschikking van 3 juli 2013 beslist dat belanghebbende geen dwangsom wordt toegekend.
1.6.
Belanghebbende is tegen de beschikking van 3 juli 2013 in bezwaar gekomen, In het bezwaarschrift heeft hij verzocht om een kostenvergoeding.
1.7.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 september 2013 heeft de ontvanger het bezwaar tegen de beschikking van 3 juli 2013 gegrond verklaard en alsnog beslist dat belanghebbende een dwangsom toekomt. Tevens heeft hij een kostenvergoeding toegekend van € 59.
1.8.
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank.
1.9.
Bij uitspraak van 14 april 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.10.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 mei 2014. Het is aangevuld bij brief van 30 juni 2014. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.11.
Van de zijde van belanghebbende zijn op verschillende data nadere stukken ingekomen bij brieven gedagtekend 26 februari 2015. Afschriften daarvan zijn aan de ontvanger gezonden.
1.12.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De beschikking van 3 juli 2013 was onjuist. Ten tijde van de ontvangst door de ontvanger van de ingebrekestelling was de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten verstreken. De laatste dag van de beslistermijn was 16 mei 2013 en niet – zoals in de beschikking vermeld – 18 mei 2013.
2.2.
De bij de uitspraak op bezwaar van 2 september 2013 toegekende dwangsom bedraagt € 200. De toegekende kostenvergoeding beloopt € 59, zijnde 1 punt wegens het indienen van bezwaar (€ 235) met een wegingsfactor 0,25.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Bij het Hof is evenals bij de rechtbank uitsluitend in geschil of de ontvanger een juiste wegingsfactor heeft gehanteerd bij het toekennen van de kostenvergoeding voor de behandeling van de zaak in de bezwaarfase.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, voor zover hier van belang, bepaald dat de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend op verzoek van de belanghebbende worden vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
4.2.
In artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) is, voor zover hier van belang, bepaald dat een vergoeding in de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
4.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit dient voor de vaststelling van de hoogte van de kosten te worden uitgegaan van het tarief dat is opgenomen in de bijlage bij het Besluit (hierna: de bijlage). Het tarief wordt bepaald doordat in de bijlage aan diverse proceshandelingen verschillende punten zijn toegekend (onderdeel A), waarvan de waarde (onderdeel B) moet worden vermenigvuldigd met een wegingsfactor (onderdeel C).
4.4.
De wegingsfactor wordt bepaald naar gelang het gewicht van de zaak. Het gewicht van de zaak wordt bepaald door de aard, het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. In onderdeel C1 van de bijlage worden de wegingsfactoren ingedeeld in vijf categorieën, van zeer licht (wegingsfactor 0,25) tot zeer zwaar (wegingsfactor 2).
4.5.
Vooropgesteld moet worden dat iedere zaak op zichzelf dient te worden beoordeeld naar aard, belang en ingewikkeldheid van die zaak en de omvang van de in het kader van de verleende rechtsbijstand te verrichten werkzaamheden. Genoemde factoren dienen vervolgens in de voor die zaak te bepalen wegingsfactor tot uitdrukking te komen.
4.6.
Met betrekking tot de door de ontvanger in de onderhavige zaak toegekende kostenvergoeding is het Hof van oordeel dat hij, gegeven de hem toekomende beoordelingsvrijheid en met inachtneming van het feit dat de beroepsmatig optredende gemachtigde in dezen in wezen enkel een beroep heeft hoeven doen op de onjuiste vaststelling in de bestreden beschikking van 3 juli 2013 dat de beslistermijn nog niet was overschreden, kon volstaan met toekennen van een kostenvergoeding op basis van een wegingsfactor van 0,25. Dit is niet anders indien – gelijk belanghebbende betoogt – bedoelde onjuiste vaststelling niet het gevolg was van een telfout maar van een verkeerde of onzorgvuldige interpretatie door de ontvanger van de wet.
4.7.
De enkele omstandigheid dat de ontvanger in andere zaken betreffende belanghebbende een andere wegingsfactor heeft toegepast – nog daargelaten de vraag of die zaken voldoende vergelijkbaar zijn met de onderhavige – brengt niet mee dat de ontvanger in strijd met het vertrouwensbeginsel handelt door in dezen een factor 0,25 te hanteren. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de ontvanger bij het toekennen van kostenvergoedingen op het gebied van de wegingsfactor een beleid heeft gevoerd waarvan hij in de onderhavige zaak ten nadele van belanghebbende is afgeweken.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 (in verbinding met artikel 8:108) van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 12 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.