Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
6.Kosten
7.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep ongegrond.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van successierechten in het kader van de inkomstenbelasting. De zaak betreft een geschil tussen de inspecteur van de Belastingdienst en een belanghebbende, die als enig erfgenaam van haar overleden broer een kapitaal heeft verkregen uit een kapitaalverzekering. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, waarbij de belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het Hof heeft vastgesteld dat het aan de verkrijging van het kapitaal toe te rekenen deel van de aanslag successierecht niet kan worden aangemerkt als aftrekbare kosten in de zin van artikel 3.108 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het Hof oordeelde dat het successierecht niet verschuldigd is ter zake van de verkrijging van een uitkering of verstrekking die met inkomstenbelasting belast is. De rechtbank had een andersluidend oordeel geveld, maar het Hof was van mening dat de parlementaire geschiedenis van de wetgeving niet van toepassing was op de onderhavige situatie.
De slotsom van het Hof was dat het hoger beroep gegrond was en dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd diende te worden. De kostenveroordeling werd afgewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.