ECLI:NL:GHAMS:2015:1030

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
200.155.320/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omgang tussen ouder en kind in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot omgang tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, appellant in principaal hoger beroep, had in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn verzoek om een omgangsregeling werd afgewezen. De vrouw, geïntimeerde in principaal hoger beroep, had incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking. De partijen, aangeduid als de man en de vrouw, hebben een relatie gehad die in november 2010 eindigde. Uit deze relatie is in 2008 een minderjarige geboren, die bij de vrouw verblijft en over wie zij het ouderlijk gezag uitoefent. De man heeft het kind erkend.

De rechtbank had geoordeeld dat het verzoek van de man om een omgangsregeling niet in het belang van het kind kon worden geacht, gezien de onbetrouwbare houding van de man en zijn gebrek aan betrokkenheid bij de hulpverlening. Het hof heeft de argumenten van de man en de vrouw gehoord, evenals het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De man had niet voldaan aan eerdere verzoeken om hulp en had geen stappen ondernomen om contact met het kind te herstellen. Het hof concludeert dat omgang met de man in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind, die prevaleren boven het belang van de man om contact te herstellen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de proceskosten afgewezen, omdat de opstelling van de man niet zodanig laakbaar was dat hij in de kosten moest worden veroordeeld. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 3 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 3 februari 2015
Zaaknummer: 200.155.320/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/139459 / FA RK 12/609
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.B. Warmerdam-Wolfs te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 4 september 2014 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 4 juni 2014 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank), met kenmerk C/14/139459 / FA RK 12/609.
1.3.
De vrouw heeft op 20 oktober 2014 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De man heeft op 2 december 2014 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
1.5.
De zaak is op 11 december 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer […], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

Partijen hebben een relatie gehad. Deze relatie is in november 2010 geëindigd. Uit hun relatie is [in] 2008 […] (hierna: [de minderjarige]) geboren. De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw oefent het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige], die bij haar verblijft.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – het verzoek van de man te bepalen dat tussen partijen een omgangsregeling zal gelden, waarbij [de minderjarige] van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur bij de man zal verblijven en de feest- en vakantiedagen in onderling overleg zullen worden verdeeld, afgewezen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, zijn verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3.
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen. In incidenteel hoger beroep verzoekt zij de man te veroordelen in primair de werkelijke proceskosten – naar het hof begrijpt – in eerste aanleg en in hoger beroep en subsidiair de kosten volgens het liquidatietarief.
3.4.
De man verzoekt het verzoek van de vrouw in incidenteel hoger beroep af te wijzen.

4.Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.
Het hof dient te beoordelen of de man gerechtigd is tot omgang met [de minderjarige], en zo ja, welke omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] wenselijk is.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a lid 3 Burgerlijk Wetboek ontzegt de rechter het recht op omgang van de niet met het gezag belaste ouder met zijn kind slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.2.
De man verzoekt om omgang met [de minderjarige]. Hij is betrokken bij het leven van [de minderjarige] en wil dat ook blijven. Hij is zijn vader en het is in beider belang dat er contact blijft. De man is naar eigen zeggen bereid om mee te werken aan alles dat nodig is – naar het hof begrijpt – om te komen tot contactherstel. De bestreden beschikking is volgens de man in strijd met zijn gerechtvaardigde belang bij het initiëren van contact(herstel) en tot stand brengen van een structurele omgangsregeling met [de minderjarige].
4.3.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de man moet worden afgewezen. De man heeft kans na kans gekregen om zijn wens tot omgang met [de minderjarige] inhoud te geven. Hij heeft deze kansen echter onbenut gelaten. Hij kwam niet opdagen bij de Raad, werkte niet mee aan het onderzoek, is niet eens gestart met de opvoedcursus en kwam tot slot niet opdagen bij de laatste mondelinge behandeling bij de rechtbank. Zelfs na de zitting en de afgegeven beschikking is het aan de zijde van de man geheel stil gebleven. Tot slot heeft hij het advies van de rechtbank om frequent informatie over en foto’s van hemzelf toe te zenden geheel naast zich neergelegd.
4.4.
De Raad adviseert het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5.
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het vaststellen van een omgangsregeling op het moment van de bestreden beschikking niet in het belang van [de minderjarige] kon worden geacht, gelet op de tweeslachtige houding van de man. Hieraan voorafgaand heeft de rechtbank met haar tussenbeschikking van 13 november 2013 de man in de gelegenheid gesteld om mee te werken aan de door de Raad ter zitting op 14 oktober 2013 geadviseerde hulpverlening bij (bijvoorbeeld) de Opvoedpoli of de Wering, ter voorbereiding op het contact(herstel) met [de minderjarige] en waarmee er zicht kon komen op zijn pedagogische vaardigheden. De Raad achtte het van belang dat het verloop en de resultaten van deze hulpverlening door de Raad zouden worden geëvalueerd en dat vervolgens door de Raad zou worden beoordeeld in hoeverre er mogelijkheden zijn voor begeleide omgang tussen [de minderjarige] en de man. Uit het rapport van de Raad van 20 februari 2014 blijkt dat de man niet is verschenen op de gemaakte afspraken met de Raad, dat hij moeilijk telefonisch was te bereiken en dat de man eerst kort voor afronding van het onderzoek zelf telefonisch contact met de Raad heeft opgenomen. De geadviseerde hulpverlening is niet van de grond gekomen. De man is niet verschenen bij de mondelinge behandeling op 1 mei 2014 en uit de bestreden beschikking blijkt dat zijn advocaat hem voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet heeft kunnen bereiken. De rechtbank heeft op basis van deze gang van zaken geconcludeerd dat de man niet in staat lijkt zich als een betrouwbare en verantwoordelijke ouder voor [de minderjarige] op te stellen, dat het vaststellen van een omgangsregeling onder die omstandigheden enkel tot onrust zal leiden en dat het risico te groot is dat vaststelling van een omgangsregeling de positieve ontwikkeling die [de minderjarige] doormaakt negatief zal beïnvloeden.
4.6.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man naar voren gebracht dat hij bij de Opvoedpoli heeft geprobeerd hulp te krijgen. Hij had daarvoor echter een verwijsbrief nodig van de huisarts, waarvoor de medewerking van de vrouw was vereist. Aangezien hij geen goed contact met haar heeft, is het daarbij gebleven, aldus de man. Op de vraag van het hof hoe de man zijn verantwoordelijkheid wil nemen inzake het starten van een omgangsregeling, heeft de man geantwoord dat hij naar de Opvoedpoli wil gaan. Het hof leidt uit de toelichting van de man af dat hij echter slechts één mislukte poging heeft gedaan om hulp vanuit de Opvoedpoli te kunnen starten. Hij heeft daarnaast geen andere initiatieven ondernomen om alsnog op enigerlei wijze contact te leggen met [de minderjarige] dan wel te laten zien dat hij contact wil met [de minderjarige]. Hij heeft tevens geen gevolg gegeven aan de opdracht van de rechtbank om [de minderjarige] met een vaste frequentie informatie over en foto’s van zichzelf toe te sturen, zodat [de minderjarige] zich een beeld van zijn vader kan vormen, hetgeen voor zijn identiteitsontwikkeling van belang is en mogelijk een basis voor contactherstel in de toekomst kan opleveren. Dat de advocaat van de man hem heeft geadviseerd om geen contact met de vrouw op te nemen, doet hieraan niet af. Aangezien de man om een omgangsregeling met [de minderjarige] verzoekt, had te meer van hem verwacht mogen worden dat hij stappen zou ondernemen om te komen tot contact(herstel) en te laten zien dat hij een betrouwbare en betrokken vader is, die in staat is afspraken na te komen. Voorts komt uit de stukken in het dossier naar voren dat de man in ieder geval tot voor kort een weinig stabiel leven heeft gehad. De enkele mededeling van de man ter zitting in hoger beroep dat hij sinds twee maanden werk heeft en sinds twee weken samen met zijn vriendin een vast huurcontract heeft, brengt het hof niet tot de overtuiging dat zijn leven thans duurzaam stabiel is. Met de Raad is het hof van oordeel dat het voor [de minderjarige] van fundamenteel belang is om een contact met zijn vader te kunnen hebben dat veilig, verantwoord en voorspelbaar is. Nu de man hier tot op heden niet voor heeft kunnen zorgen, acht het hof omgang in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige], welke belangen prevaleren boven het belang van de man om tot contactherstel met [de minderjarige] te komen.
4.7.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen in de proceskosten van de onderhavige procedure, omdat hij haar welbewust op kosten jaagt. De man is al jaren aan zet en hij onderneemt geen stappen om te kunnen komen tot omgang met [de minderjarige]. De financiële verantwoordelijkheid hoort dan eveneens bij de man te liggen, aldus de vrouw. De man heeft het verzoek van de vrouw gemotiveerd betwist. Volgens de man komt hem het recht toe om met alle rechtsmiddelen die hem ter beschikking staan te strijden voor een omgangsregeling met zijn zoon nu dit ook in diens belang is.
Het hof ziet onvoldoende aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten. Weliswaar mocht van de man, zoals hiervoor onder 4.6. is overwogen, verantwoordelijker en initiatiefrijker gedrag worden verwacht, maar dat maakt zijn opstelling in deze procedure nog niet zodanig laakbaar dat hij in de proceskosten moet worden veroordeeld. Het verzoek van de vrouw wordt afgewezen.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M. Wigleven en mr. W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. H.T. Klein Schiphorst als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2015.