Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
.
2.De stukken van het geding
3.De feiten
4.Het standpunt van de KBvG
5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
6.De beoordeling
“De overheid (…) is en blijft verantwoordelijk voor een goede en in voldoende mate aanwezige ambtsbediening door gerechtsdeurwaarders in het land. Met het goed functioneren van de gevestigde en nog te vestigen kantoren van gerechtsdeurwaarders is het publieke belang van de rechtspleging gemoeid. De overheid zal ook in een situatie van vrijere vestiging ervoor dienen te waken dat een vrijer en risicodragend ondernemerschap niet leidt tot een ontoereikende ambtsbediening. Een zekere regulering van de vestiging zal derhalve noodzakelijk zijn.” (TK 1998-1999, 22 775, nr. 14, blz. 24).
“Het wetsvoorstel verbiedt bijkantoren expliciet. Zonder dit verbod zou een gerechtsdeurwaarder na zijn benoeming overal in het land bijkantoren kunnen openen, hetgeen een onaanvaardbare doorkruising van het vestigingsbeleid zou betekenen.” (TK 1999-2000, 22 775, nr. 16, blz. 5).