ECLI:NL:GHAMS:2014:949

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
31 maart 2014
Zaaknummer
200.130.154/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverhaal en onderhoudsplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin werd bepaald dat hij als onderhoudsplichtige een bijdrage moest betalen aan de gemeente Amsterdam in verband met de bijstandsverlening aan zijn ex-vrouw en hun kind. De man is op 15 juli 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 mei 2013. De gemeente heeft op 5 september 2013 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 20 november 2013 ter terechtzitting behandeld, waarbij de man werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.E. Vande Voort, en de gemeente werd vertegenwoordigd door de heer H.H.J. ten Hoope.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de man en zijn ex-vrouw zijn in 1986 gehuwd en hun huwelijk is op 1 juli 2010 ontbonden. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren. De man is niet gehouden om een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te voldoen, maar de gemeente heeft hem verzocht om zijn financiële omstandigheden op te geven om de onderhoudsplicht te bepalen. De verhaalsbijdrage is vastgesteld op € 273,91 per maand, maar de man is het niet eens met deze hoogte en heeft een gerechtelijke procedure aangekondigd.

Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld aan de hand van zijn netto besteedbaar inkomen en de lasten die hij heeft. Het hof concludeert dat de man een negatieve draagkracht heeft van € 30,-, wat betekent dat hij niet in staat is om een bijdrage te betalen zonder in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan te komen. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de gemeente afgewezen. De beslissing is gegeven op 25 maart 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 25 maart 2014
Zaaknummer: 200.130.154/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 538876 / FA RK 13-2196
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. M.E. Vande Voort te Badhoevedorp,
tegen
Gemeente Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de gemeente genoemd.
1.2.
De man is op 15 juli 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 mei 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 538876 / FA RK 13-2196.
1.3.
De gemeente heeft op 5 september 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 8 november 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 20 november 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gemeente, vertegenwoordigd door de heer H.H.J. ten Hoope.

2.De feiten

2.1.
De man en mevrouw […] (hierna: de vrouw) zijn [in] 1986 gehuwd. Hun huwelijk is op 1 juli 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2010 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren de meerderjarige […] (hierna: [kind a]) [in] 1992 en […] (hierna: [kind b]) [in] 2003 (hierna tezamen: de kinderen). [kind b] verblijft bij de vrouw.
2.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de regeling, zoals tussen partijen is overeengekomen in het convenant, deel uitmaakt van de beschikking. In het convenant is vastgelegd dat de man niet gehouden is een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te voldoen. Bij ditzelfde convenant is bepaald dat de man niet in staat is in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] bij te dragen.
2.3.
Aan de vrouw wordt sinds 1 augustus 2009 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande ouder ten bedrage van € 1.111,-, inclusief vakantietoeslag.
2.4.
Bij brief van 3 augustus 2012 is de man door de gemeente verzocht zijn financiële omstandigheden op te geven teneinde de gemeente in de gelegenheid te stellen de grens van zijn onderhoudsplicht te bepalen.
2.5.
Aan de hand van de door de man op het inlichtingenformulier verstrekte gegevens en de bijgesloten bewijsstukken is de verhaalsbijdrage bij verhaalsbesluit van 4 september 2012 vastgesteld op € 273,91 per maand met ingang van 1 september 2012.
2.6.
Bij schrijven van 19 september 2012 heeft de advocaat van de man de gemeente bericht dat de man het niet eens is met de hoogte van verhaalsbijdrage en heeft hij te kennen gegeven op korte termijn inhoudelijk te reageren. Nadat de gemeente niets heeft ontvangen van de advocaat van de man, heeft de man bij schrijven van 24 januari 2013 aangekondigd dat een gerechtelijke procedure zal worden gestart.
2.7.
Bij verhaalsbeschikking van de gemeente van 22 maart 2013 is de verhaalsbijdrage die de man aan de gemeente moet betalen door de gemeente vastgesteld op € 273,91 per maand met ingang van 1 april 2013.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.8.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1957. Hij leeft samen met zijn echtgenote mevrouw [x] en [kind a].
Hij is werkzaam in loondienst bij [bedrijf 1]. Zijn salaris bedroeg volgens de salarisspecificatie over oktober 2013 € 1.804,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
Hij is werkzaam in loondienst bij [bedrijf 2]. Hij heeft in de maanden augustus, september en oktober 2013 ziekengeld ontvangen van respectievelijk € 274,-, € 274,- en € 281,- per maand.
Hij is werkzaam in loondienst bij [bedrijf 3]. Zijn salaris/ziekengeld bedroeg volgens de salarisspecificaties van periode 8, 9 en 10 respectievelijk € 753,-, € 775,- en € 796,- per vier weken, exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
Terzake van een flexibel krediet bij de ABN AMRO bank van op 4 juni 2013 € 23.321,-, die stamt uit het huwelijk van de man en de vrouw betaalt hij € 368,- per maand aan rente en aan aflossing.
Terzake van een schuld aan Neckermann, die stamt uit het huwelijk van de man en de vrouw, betaalt hij € 92,- per maand aan rente en aan aflossing.
Terzake van een schuld aan International Card Services, die stamt uit het huwelijk van de man en de vrouw, betaalt hij ongeveer € 60,- per maand aan rente en aan aflossing.
Hij heeft een schuld aan de Belastingdienst in verband met teveel ontvangen huurtoeslag. Hij betaalt hierop € 28,- aan aflossing per maand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de gemeente, bepaald dat de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens de vrouw en [kind b] met ingang van 1 april 2013 € 273,91 per maand aan de gemeente zal voldoen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, - naar het hof begrijpt - het inleidend verzoek van de gemeente alsnog af te wijzen.
3.3.
In hoger beroep heeft de gemeente haar inleidend verzoek gewijzigd. De gemeente verzoekt thans te bepalen dat de man een verhaalsbijdrage dient te voldoen met ingang van 1 april 2013 van minimaal € 63,38 per maand.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan de orde is de door de man, in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens [kind b] en de vrouw, met ingang van 1 april 2013 aan de gemeente te betalen bijdrage in verband met de bijstand die de gemeente aan de vrouw, mede ten behoeve van [kind b], verstrekt.
4.2.
Met betrekking tot de behoefte van [kind b] overweegt het hof als volgt. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat de behoefte van de kinderen door de man en de vrouw ten tijde van hun uiteengaan in 2010 in het echtscheidingsconvenant is vastgesteld op € 175,- per kind per maand. Deze behoefte dient naar de mening van de man te worden geïndexeerd en vervolgens te worden verminderd met het kindgebonden budget dat de vrouw thans ten behoeve van [kind b] ontvangt. De gemeente heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven akkoord te gaan met de wijze waarop de man de behoefte van [kind b] berekent. In het licht daarvan ziet het hof aanleiding om deze berekeningswijze te volgen. Na indexering bedraagt de behoefte van [kind b] in 2013 € 182,-. Op basis van de hoogte van de uitkering van de vrouw heeft zij recht op kindgebonden budget van € 84,- per maand. Het aandeel van de man in de kosten van [kind b] bedraagt daarmee € 98,- per maand.
4.3.
Het hof zal de draagkracht van de man volgens de nieuwe richtlijnen vaststellen, nu de ingangsdatum van de te betalen bijdrage ligt na 1 april 2013. De gemeente meent dat dit dient te worden vastgesteld aan de hand van het netto besteedbaar inkomen van de man zoals dit blijkt uit de door hem overgelegde draagkrachtberekening, te weten € 23.137,- per jaar, hetgeen neerkomt op € 1.928,- per maand. Gelet op de door de man overgelegde salarisstroken, acht het hof dit bedrag niet onaannemelijk, zodat hiervan wordt uitgegaan bij de berekening van de draagkracht van de man.
Nu het netto besteedbaar inkomen hoger is dan € 1.500,- per maand, dient de draagkracht in principe te worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI – (0,3 NBI + € 860,-)]. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man op het besteedbaar inkomen 30% in mindering zal worden gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening zal worden gehouden met een bedrag van € 860,- aan overige lasten en dat zal worden uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.
Vast staat echter dat de man thans nog aflossingen betaalt ten bedrage van € 368,- per maand op het flexibel krediet bij de ABN AMRO bank, dat uit het huwelijk van partijen stamt. Ditzelfde geldt voor de aflossing van de man op de schuld aan Neckermann ten bedrage van € 92,- per maand, alsmede de aflossing van de man op de schuld aan International Card Services ten bedrage van € 60,- per maand. Het hof zal hiermee rekening houden bij de bepaling van de draagkracht van de man en zal derhalve in bovenstaande formule tevens voornoemde aflossingen betrekken. Dit leidt ertoe dat de draagkracht van de man zal worden bepaald aan de hand van de formule 70% [NBI – (0,3 NBI + € 860,- + € 368,- + € 92,- )]. Op basis daarvan heeft de man een negatieve draagkracht van € 30,-.
4.4.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of oplegging van de conform de nieuwe richtlijnen geldende minimum bijdrage van € 25,- per maand, zou leiden tot een onaanvaardbare situatie voor de man, in die zin dat hij daardoor niet meer in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan kan voorzien. De man meent – naar het hof begrijpt – dat hiervan in ieder geval sprake is indien de aflossing op zijn schuld aan de Belastingdienst in verband met teveel ontvangen huurtoeslag ten bedrage van € 28,- per maand buiten beschouwing wordt gelaten bij de berekening van zijn draagkracht. Het hof volgt de man in deze stelling nu de man, gelet op zijn negatieve draagkracht, niet in staat is om de aflossing op deze schuld uit zijn vrije ruimte te voldoen. Oplegging van enige bijdrage zou derhalve leiden tot een onaanvaardbaar resultaat.
4.5.
Het vorenstaande brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het inleidend verzoek van de gemeente alsnog zal afwijzen. De overige geschilpunten behoeven hiermee geen bespreking meer.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de gemeente alsnog af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. A.R. Sturhoofd en mr. L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2014 door de oudste raadsheer.