ECLI:NL:GHAMS:2014:940

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
200.138.687-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte en renovatievoorstellen in hoger beroep

In deze zaak, die voorlag bij het Gerechtshof Amsterdam, ging het om een hoger beroep in een huurgeschil. De appellante, die woonde in Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen een renovatievoorstel van de stichting Woningstichting Eigen Haard. Dit voorstel was door meer dan 70% van de huurders goedgekeurd, maar de appellante stelde dat de redelijkheid van het voorstel niet in haar voordeel was. Het hof oordeelde dat bij de beoordeling van de redelijkheid van het renovatieplan het uitgangspunt de huurovereenkomst was. De appellante had eigenmachtig een zolderruimte verworven die niet tot het gehuurde behoorde, en het hof oordeelde dat zij geen in rechte te respecteren belang had om deze ruimte als woonruimte te verkrijgen.

Tijdens de procedure werd ook een eerdere uitspraak van het hof van 25 februari 2014 besproken, waarin een kennelijke fout was gemaakt in de proceskostenveroordeling. De advocaat van de appellante, mr. F.T. Panholzer, had verzocht om herstel van deze fout. Het hof erkende dat er inderdaad een fout was gemaakt bij het toepassen van het liquidatietarief, waardoor de appellante te veel proceskosten moest betalen. Het hof besloot de proceskosten te verlagen van € 904 naar € 200.

De uitspraak van het hof werd op 25 maart 2014 openbaar gemaakt, waarbij de verbetering van de eerdere uitspraak werd vastgesteld. Het hof benadrukte dat de kosten van Eigen Haard in de eerste aanleg in reconventie nu correct waren vastgesteld. Deze zaak illustreert de belangrijke rol van de rechter in het corrigeren van fouten in eerdere uitspraken en het waarborgen van een eerlijke procesgang voor alle betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.138.687/01
rolnummer rechtbank Amsterdam: 1342133 CV EXPL 12-12920
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 maart 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. F.T. Panholzer te Amsterdam,
tegen:
de stichting
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. G.E.M. Gijsberts te Woerden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna weer [appellante] en Eigen Haard genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 25 februari 2014 een arrest uitgesproken. Bij H-formulier van 3 maart 2014 heeft mr. Panholzer zich namens partij [appellante] op het standpunt gesteld dat het arrest een kennelijke fout bevat en herstel daarvan verzocht. Bij telefonisch bericht aan het hof heeft mr. Gijsberts namens partij Eigen Haard te kennen gegeven zich aan het oordeel van het hof te refereren.

2.Beoordeling

Mr Panholzer heeft er namens [appellante] op gewezen dat het hof bij de proceskosten-veroordeling voor de eerste aanleg abusievelijk het liquidatietarief hoven heeft toegepast in plaats van het liquidatietarief kanton, zodat [appellante] tot betaling van een te hoog bedrag is veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat hier inderdaad sprake is van een kennelijke fout, die zich voor verbetering leent. Het bedrag van de proceskosten van Eigen Haard in de eerste aanleg tot betaling waarvan [appellante] is veroordeeld dient € 200,= te bedragen, in plaats van € 904,=. Het hof zal aldus beslissen.

3.Beslissing

Het hof:
verbetert het in deze zaak op 25 februari 2014 uitgesproken arrest aldus dat de kosten van Eigen Haard van het geding in eerste aanleg in reconventie, tot betaling waarvan [appellante] is veroordeeld, niet worden begroot op € 904,= maar worden begroot op € 200,=;
stelt de verbetering op de minuut van dat arrest.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2014.