ECLI:NL:GHAMS:2014:94

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
200.132.729/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin is bepaald dat de man gezamenlijk gezag over de kinderen zal uitoefenen. De vrouw is op 26 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 juli 2013. De man heeft op 9 oktober 2013 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 28 november 2013 ter terechtzitting behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben tot begin 2010 een relatie gehad en hebben samen twee kinderen, geboren in 2005 en 2006. De kinderen verblijven bij de vrouw, maar de man heeft de kinderen erkend. De rechtbank had in de eerdere beschikking bepaald dat de kinderen eenmaal per drie weken bij de man zouden verblijven. In het hoger beroep verzoekt de vrouw om het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag af te wijzen, terwijl de man verzoekt om de beschikking te bekrachtigen.

Het hof overweegt dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is volgens de wetgever. Het hof acht het niet aannemelijk dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders. Hoewel de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt, is er geen bewijs dat dit in het belang van de kinderen verzet tegen gezamenlijk gezag. Het hof concludeert dat de bestreden beschikking, waarin is bepaald dat partijen gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast, zal worden bekrachtigd. De vrees van de vrouw dat er onenigheid zal ontstaan over medische beslissingen wordt niet als voldoende argument gezien om het verzoek van de man af te wijzen. Het hof gaat ervan uit dat beide ouders hun verantwoordelijkheden zullen nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 14 januari 2014
Zaaknummer: 200.132.729/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 133094 / FA RK 11-995
in de zaak in hoger beroep van:
[…]
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. R. Paardekooper te Zoetermeer,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.F. van den Ende te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 26 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 3 juli 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk 133094 / FA RK 11-995.
1.3.
De man heeft op 9 oktober 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 24 september 2013 een nader stuk ingediend.
1.5.
De zaak is op 28 november 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw A. Hogendorp, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot begin 2010 een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren [kind a] [in] 2005 en [kind b] [in] 2006 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). De man heeft de kinderen erkend. De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.2.
Bij voormelde beschikking van 3 juli 2013 is onder meer bepaald dat de kinderen eenmaal per drie weken van zaterdagochtend tot zondagavond bij de man zullen verblijven, waarbij de intentie van de man zal zijn om in onderling overleg de omgangsregeling eenmaal per twee weken te laten plaatsvinden, indien de financiën van de man dit zullen toelaten en waarbij de overdracht van de kinderen zal plaatsvinden op Schiphol. De eerste twee contacten zullen de kinderen alleen op zaterdag bij de man verblijven.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man gezamenlijk met de vrouw zal worden belast met het gezag over de kinderen. Deze beslissing is gegeven op het daartoe strekkende verzoek van de man.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de man af te wijzen.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253c lid 2 Burgerlijk Wetboek wordt een verzoek van de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten, indien de moeder daar niet mee instemt, slechts afgewezen, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of het belang van de kinderen zich verzet tegen gezamenlijke uitoefening van het gezag.
De vrouw stelt dat geen, althans nauwelijks sprake is van communicatie tussen partijen, de verhouding tussen partijen verstoord is en overleg niet mogelijk is. Hierdoor kunnen geen gezamenlijke beslissingen worden genomen en bestaat een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken, aldus de vrouw.
De man stelt dat het in het belang van de kinderen is dat hij ook het gezag heeft en betrokken blijft bij hun opvoeding. Hij is in staat en bereid om over alle zaken aangaande de kinderen met de vrouw te communiceren. Hij betwist dat de kinderen klem of verloren zullen raken.
4.3.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van het verloop van de vastgestelde omgangsregeling en van een door partijen te volgen mediationtraject, waarbij tevens het gezag aan de orde kan komen.
4.4.
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag van de ouders over een minderjarige het uitgangspunt is van de wetgever. Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep acht het hof, evenals de rechtbank, onvoldoende aannemelijk geworden dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders, dan wel dat het alsnog afwijzen van het verzoek van de man om hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Weliswaar is gebleken dat de communicatie tussen partijen nog steeds moeizaam verloopt, maar volgens vaste jurisprudentie brengt die omstandigheid niet zonder meer mee dat het belang van de kinderen zich verzet tegen toewijzing van het verzoek van de man. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat niet gebleken is dat sprake is van kindsignalen bij de kinderen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat het goed gaat met de kinderen en dat zij het zeer goed doen op school. Desgevraagd heeft de vrouw verklaard dat zich tot op heden geen concrete gevallen hebben voorgedaan waarbij een beslissing van enig belang over (een van) de kinderen moest worden genomen en partijen niet in staat waren deze in gezamenlijk overleg te nemen. Het hof acht het verder van belang dat partijen ter zitting in hoger beroep in staat zijn gebleken om met elkaar afspraken te maken over (het hervatten van) de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling, alsmede de intentie hebben uitgesproken om door middel van mediation hun onderlinge communicatie te verbeteren.
Uit het vorenstaande volgt dat het hof de bestreden beschikking, voor zover daarbij is bepaald dat partijen gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast, zal bekrachtigen. De vrouw heeft de vrees uitgesproken dat partijen het niet eens zullen worden over een mogelijke medische behandeling van [kind a] in de nabije toekomst. Wat daar ook van zij, het hof acht dit in het licht van het hiervoor overwogene onvoldoende om tot de conclusie te komen dat afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Het hof gaat ervan uit dat beide partijen op dit punt hun verantwoordelijkheid als ouder zullen nemen.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, R.G. Kemmers en W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2014.