ECLI:NL:GHAMS:2014:94
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A.V.T. de Bie
- R.G. Kemmers
- W.K. van Duren
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige kinderen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin is bepaald dat de man gezamenlijk gezag over de kinderen zal uitoefenen. De vrouw is op 26 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 juli 2013. De man heeft op 9 oktober 2013 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 28 november 2013 ter terechtzitting behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben tot begin 2010 een relatie gehad en hebben samen twee kinderen, geboren in 2005 en 2006. De kinderen verblijven bij de vrouw, maar de man heeft de kinderen erkend. De rechtbank had in de eerdere beschikking bepaald dat de kinderen eenmaal per drie weken bij de man zouden verblijven. In het hoger beroep verzoekt de vrouw om het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag af te wijzen, terwijl de man verzoekt om de beschikking te bekrachtigen.
Het hof overweegt dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is volgens de wetgever. Het hof acht het niet aannemelijk dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders. Hoewel de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt, is er geen bewijs dat dit in het belang van de kinderen verzet tegen gezamenlijk gezag. Het hof concludeert dat de bestreden beschikking, waarin is bepaald dat partijen gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast, zal worden bekrachtigd. De vrees van de vrouw dat er onenigheid zal ontstaan over medische beslissingen wordt niet als voldoende argument gezien om het verzoek van de man af te wijzen. Het hof gaat ervan uit dat beide ouders hun verantwoordelijkheden zullen nemen.