ECLI:NL:GHAMS:2014:919

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
200.125.625/01 NOT, 200.126.490/01 NOT 200.126.492/01 NOT, 200.126.493/01 NOT 200.126.494/01 NOT, 200.126.495/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid Bureau Financieel Toezicht in tuchtzaken tegen notarissen na wetswijziging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam zes procedures in hoger beroep gevoegd behandeld, die betrekking hebben op de Wet op het notarisambt (Wna). De procedures zijn ingesteld door het Bureau Financieel Toezicht (BFT) tegen beslissingen van de kamer van toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Roermond, genomen op 14 maart 2013. De aanleiding voor het hoger beroep is de wijziging van de Wna per 1 januari 2013, waarbij artikel 107 geen overgangsregeling bevatte en onmiddellijke werking heeft. Het BFT heeft hoger beroep ingesteld na deze wetswijziging, en de vraag die voorlag was of het BFT ontvankelijk was in dit hoger beroep.

De appellant, het BFT, heeft zijn standpunt toegelicht in een verzoekschrift dat op 12 april 2013 is ingediend. De notarissen, als geïntimeerden, hebben op hun beurt een verweerschrift ingediend waarin zij de ontvankelijkheid van het BFT betwisten. De zaak is behandeld op een openbare terechtzitting op 21 november 2013, waar de gemachtigde van het BFT, mr. R. Wisse, het woord voerde. De notarissen en hun gemachtigde zijn niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de wetswijziging van de Wna het BFT de mogelijkheid biedt om hoger beroep in te stellen in tuchtzaken, ongeacht of het BFT in eerste aanleg klager was. Dit betekent dat het BFT ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De notarissen hebben betoogd dat de wijziging niet op hun zaken van toepassing is, maar het hof heeft geoordeeld dat de wetswijziging onmiddellijke werking heeft en dat het BFT dus recht heeft op hoger beroep. De beslissing van het hof is dat het BFT ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, en dat partijen de gelegenheid krijgen om zich schriftelijk uit te laten over de beoordeling van de klachten door de kamer van toezicht.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummers 200.125.625/01 NOT, 200.126.490/01 NOT 200.126.492/01 NOT, 200.126.493/01 NOT 200.126.494/01 NOT, 200.126.495/01 NOT
nummers eerste aanleg KL 9/2012, KL 10/2012, KL 11/2012, KL 12/2012
KL 13/2012, KL 14/2012
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 25 maart 2014
inzake
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
gevestigd te Utrecht,
appellant,
gemachtigde: mr. R. Wisse te Utrecht,
tegen:
1. [notaris 1],
2. [notaris 2],
3. [notaris 3],
4. [notaris 4],
5. [notaris 5]
notarissen te [vestigingsplaats 1]
en
6.[notaris 6],
notaris te [vestigingsplaats 2],
geïntimeerden,
gemachtigde: [notaris 2]

1.Voeging van zes zaken in hoger beroep

Het gaat hier om zes procedures in hoger beroep tegen de (aan deze beslissing gehechte) beslissingen van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Roermond (verder de kamer) van 14 maart 2013. Deze zes procedures zijn tot nu toe door het hof gevoegd behandeld, omdat zij op hetzelfde onderwerp betrekking hebben.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Van de zijde van appellant (verder het BFT) is bij een op 12 april 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beslissingen van de kamer van 14 maart 2013. Bij brief van 31 mei 2013 heeft het BFT zijn standpunt met betrekking tot zijn ontvankelijkheid in hoger beroep toegelicht.
2.2.
Van de zijde van geïntimeerden (verder de notarissen) is op 1 juli 2013 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen, waarin uitsluitend is ingegaan op de kwestie van de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
2.3.
De zaak is, voor zover het betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 21 november 2013. Mr. R. Wisse is namens het BFT verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De notarissen en hun gemachtigde [notaris 3]zijn – onder opgaaf van reden – niet verschenen.

3.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

4.Het verloop van de procedure in eerste aanleg

4.1.
De voorzitter van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Maastricht (verder de kamer van toezicht te Maastricht) heeft bij beslissing van 28 oktober 2010 een onderzoek als bedoeld in artikel 96 (oud) van de Wet op het notarisambt (Wna) gelast op het kantoor van[naam kantoor] en de uitvoering van dat onderzoek opgedragen aan een plaatsvervangend voorzitter van de kamer van toezicht te Maastricht.
4.2.
De plaatsvervangend voorzitter heeft bij beslissing van eveneens 28 oktober 2010 het feitelijk onderzoek opgedragen aan het BFT. Bij brief van 5 juni 2012 heeft het BFT aan de plaatsvervangend voorzitter een rapportage aangeboden met betrekking tot het handelen of nalaten van de notarissen.
4.3.
Bij brief van 12 juli 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter het rapport in handen gesteld van de voorzitter van de kamer van toezicht te Maastricht.
4.4.
Bij beslissing van 14 augustus 2012 heeft de voorzitter van de kamer van toezicht te Maastricht het rapport op grond van artikel 96 lid 6 (oud) Wna voorgelegd aan de kamer ten einde de daarin genoemde aangelegenheden te behandelen ingevolge artikel 98 e.v. (oud) Wna.
4.5.
Bij beslissingen van 14 maart 2013 heeft de kamer uitspraak gedaan.

5.Het standpunt van het BFT omtrent de ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het BFT stelt zich op het standpunt dat het ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Met de wetswijziging van de Wet op het notarisambt per 1 januari 2013 heeft de wetgever in artikel 107 (nieuw) Wna de mogelijkheid gecreëerd voor het BFT om hoger beroep in te stellen in alle tuchtzaken. Hierbij is niet vereist dat het BFT in eerste aanleg klager was. Deze algemene verruiming heeft onmiddellijke werking. Het BFT acht zichzelf in het belang van de continuïteit van het toezicht, als nieuwe toezichthouder per 1 januari 2013, de gerede partij om hoger beroep in te stellen in zaken op grond van artikel 96 lid 6 (oud) Wna, aangezien de kamers van toezicht per 1 april 2013 zijn opgehouden te functioneren en de voorzitter van de kamer van toezicht te Maastricht dus na die datum geen hoger beroep meer heeft kunnen instellen.
6. Het standpunt van de notarissen omtrent de ontvankelijkheid van het hoger beroep
De notarissen zijn van mening dat het BFT niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Zij stellen daartoe dat het per 1 januari 2013 in werking getreden gewijzigde artikel 107 lid 1 Wna niet van toepassing is op de onderhavige zaken. Omdat het BFT in eerste aanleg geen klager was, komt hem dus niet het recht van hoger beroep toe.

7.De beoordeling

7.1.
Zoals gezegd, is de Wet op het notarisambt per 1 januari 2013 gewijzigd (Wet van 12 juli 2011 Stb 2011, 470). Nu de wetgever met betrekking tot artikel 107 Wna niet heeft voorzien in een overgangsregeling, heeft dat artikel onmiddellijke werking. Daarbij komt dat het BFT per 1 januari 2013 verantwoordelijk is geworden voor het toezicht, zoals in het nieuwe artikel 110 lid 1 Wna als volgt is omschreven:
“1. Er is een Bureau Financieel Toezicht. (...) Het Bureau is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving door notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met inbegrip van toezicht op de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. Het Bureau is tevens verantwoordelijk voor andere taken die het bij of krachtens deze wet en andere wetten zijn opgedragen.”
7.2.
Aangezien het BFT in de onderhavige zaken ná de wetswijziging per 1 januari 2013 hoger beroep heeft ingesteld, is het BFT ontvankelijk in zijn hoger beroep.
7.3
Hetgeen de notarissen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven, omdat het niet van belang is voor het antwoord op de vraag of het BFT ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
7.4.
Partijen zullen in de gelegenheid gesteld worden om zich schriftelijk inhoudelijk uit te laten over de beoordeling van de klachten door de kamer, waarna een datum voor een nadere mondelinge behandeling zal worden bepaald.
7.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

Het hof:
- verklaart het BFT ontvankelijk in zijn hoger beroep;
- stelt het BFT in de gelegenheid om zich
vóór 25 april 2014inhoudelijk uit te laten over de beoordeling van de klachten door de kamer van toezicht Roermond, waarna de notarissen daarop binnen een maand zullen kunnen reageren;
- bepaalt dat een mondelinge behandeling zal worden gelast tegen een nader te bepalen datum en tijdstip;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.R. Sturhoofd en P. Blokland en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 maart 2014 door de rolraadsheer.