In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam zes procedures in hoger beroep gevoegd behandeld, die betrekking hebben op de Wet op het notarisambt (Wna). De procedures zijn ingesteld door het Bureau Financieel Toezicht (BFT) tegen beslissingen van de kamer van toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Roermond, genomen op 14 maart 2013. De aanleiding voor het hoger beroep is de wijziging van de Wna per 1 januari 2013, waarbij artikel 107 geen overgangsregeling bevatte en onmiddellijke werking heeft. Het BFT heeft hoger beroep ingesteld na deze wetswijziging, en de vraag die voorlag was of het BFT ontvankelijk was in dit hoger beroep.
De appellant, het BFT, heeft zijn standpunt toegelicht in een verzoekschrift dat op 12 april 2013 is ingediend. De notarissen, als geïntimeerden, hebben op hun beurt een verweerschrift ingediend waarin zij de ontvankelijkheid van het BFT betwisten. De zaak is behandeld op een openbare terechtzitting op 21 november 2013, waar de gemachtigde van het BFT, mr. R. Wisse, het woord voerde. De notarissen en hun gemachtigde zijn niet verschenen.
Het hof heeft vastgesteld dat de wetswijziging van de Wna het BFT de mogelijkheid biedt om hoger beroep in te stellen in tuchtzaken, ongeacht of het BFT in eerste aanleg klager was. Dit betekent dat het BFT ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De notarissen hebben betoogd dat de wijziging niet op hun zaken van toepassing is, maar het hof heeft geoordeeld dat de wetswijziging onmiddellijke werking heeft en dat het BFT dus recht heeft op hoger beroep. De beslissing van het hof is dat het BFT ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, en dat partijen de gelegenheid krijgen om zich schriftelijk uit te laten over de beoordeling van de klachten door de kamer van toezicht.