ECLI:NL:GHAMS:2014:911

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
200.013.010/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegestaan tegenbewijs inzake bekendheid met leaseovereenkomst in effectenleasezaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure met betrekking tot een effectenleaseovereenkomst. De appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J. Meijer, heeft betoogd dat zij niet bekend was met de leaseovereenkomst die door haar echtgenoot was afgesloten. Het hof heeft in een tussenarrest van 28 februari 2012 een deskundigenbericht laten opstellen om te onderzoeken of een handgeschreven tekst op een aanvraagformulier afkomstig was van de appellante. De deskundige, mevrouw R. ter Kuile-Haller, concludeerde dat de tekst niet van de appellante was, wat betekent dat er geen bewijs is dat zij vanaf het begin op de hoogte was van de leaseovereenkomst.

De appellante heeft verder aangevoerd dat zij pas in 2001 door haar echtgenoot op de hoogte werd gesteld van de leaseovereenkomst en dat zij geen toegang had tot de bankafschriften. Dexia, de geïntimeerde, heeft echter gesteld dat de betalingen aan Dexia zijn gedaan vanaf een gezamenlijke rekening, wat zou impliceren dat de appellante meer dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 25 maart 2003 op de hoogte was van de leaseovereenkomst. Het hof heeft geoordeeld dat Dexia voorshands geslaagd is in het bewijs dat de appellante met de leaseovereenkomst bekend was, maar heeft de appellante de gelegenheid gegeven om tegenbewijs te leveren.

Het hof heeft bepaald dat als de appellante getuigen wil oproepen om haar stelling te onderbouwen, dit zal plaatsvinden op 6 mei 2014. De raadsman van de appellante moet ervoor zorgen dat alle betrokkenen op de afgesproken datum kunnen verschijnen. Het hof heeft verder iedere verdere beslissing aangehouden totdat het tegenbewijs is geleverd.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.013.010/01
rolnummer rechtbank Amsterdam: 816611 DX EXPL 06-2972
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 maart 2014
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats], gemeente[gemeente],
APPELLANTE,
advocaat:
mr. M.J. Meijerte Haarlem,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. J.M.K.P. Cornegoorte Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellante] en Dexia genoemd.
Ingevolge het tussenarrest van 28 februari 2012 is op 4 december 2012 een deskundigenbericht uitgebracht door mevrouw R. ter Kuile-Haller.
Hierna hebben partijen, eerst Dexia en daarna [appellante], een memorie na deskundigenbericht genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest van 28 februari 2012 heeft het hof de deskundige de volgende vraag voorgelegd:
Is de handgeschreven tekst in het aanvraagformulier gedateerd 2 juli 1999 afkomstig van [appellante]?
Zo u deze vraag niet bevestigend kunt beantwoorden: met welke mate van waarschijnlijkheid is genoemde tekst afkomstig van genoemde persoon?
2.2.
Ter Kuile-Haller heeft in het uitgebrachte deskundigenbericht van 4 december 2012 geconcludeerd dat de vraag ontkennend dient te worden beantwoord: de handgeschreven tekst op het aanvraagformulier van 2 juli 1999 is niet afkomstig van [appellante].
2.3
Nu de handgeschreven tekst niet afkomstig is van [appellante] is met die tekst niet aangetoond dat zij vanaf de aanvang af bekend was met de door haar echtgenoot [echtgenoot] in juli 1999 gesloten leaseovereenkomst.
2.4
Als productie 1 bij de memorie na deskundigenbericht heeft [appellante] een ongedateerde brief van [echtgenoot] in het geding gebracht, waarin hij schrijft dat hij de brief van 24 april 2003 die een reactie is op de brief van Dexia van 2 april 2003, die op zijn beurt een reactie is op de vernietigingsbrief van 25 maart 2003, heeft geschreven. Anders dan Dexia betoogt kan uit het enkele feit dat [echtgenoot] de vernietigingsverklaring van 25 maart 2003 en de brief van 24 april 2003 heeft ondertekend, maar niet zelf heeft opgesteld/geschreven, niet worden geconcludeerd dat bij [appellante] een op de vernietiging van de leaseovereenkomst gerichte wil heeft ontbroken. Dexia ziet eraan voorbij dat met het zetten van een handtekening de ondertekenaar de inhoud van de brief tot de zijne maakt. Feiten die dat in het onderhavige geval anders maken, zijn onvoldoende gesteld of gebleken.
2.5
Dexia heeft aangevoerd dat de bedragen die [echtgenoot] op grond van de leaseovereenkomst aan Dexia was verschuldigd, zijn betaald vanaf een en/of-rekening op naam van [echtgenoot] en [appellante]. Het bestaan van de leaseovereenkomst was daardoor kenbaar uit bankafschriften van de betrokken rekening. Gelet op de datum waarop de eerste betaling aan Dexia op grond van de leaseovereenkomst heeft plaatsgevonden, leidt Dexia hieruit af dat [appellante] meer dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 25 maart 2003 bekend was met de leaseovereenkomst.
2.6
Hiertegenover heeft [appellante] gesteld dat zij niet bekend was met de leaseovereenkomst totdat [echtgenoot] haar dit in de loop van 2001 meedeelde. Zij betwist dat zij kennis nam van de bankafschriften. [echtgenoot] regelde alle betalingen, beheerde de financiën en maakte de post hiervan open.
2.7
[appellante] heeft tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg aangevoerd dat de rekening eerst met ingang van 1 april 2000 is omgezet in een en/of-rekening en vóór 1 april 2000 alleen op naam stond van haar echtgenoot. Dexia heeft die stelling bij memorie van antwoord betwist, stellende dat zij dat niet kan nagaan en dat [appellante] heeft verzuimd rekeningafschriften in het geding te brengen, waaruit de door [appellante] gestelde omzetting blijkt. Bij memorie na deskundigenbericht heeft Dexia aangevoerd dat het tussenarrest van 30 augustus 2011 een kennelijke verschrijving bevat waar in r.o. 3.2.4 wordt overwogen dat de betalingen in verband met de leaseovereenkomst werden verricht vanaf een rekening die pas met ingang van 1 april 2000 ook op naam van [appellante] stond. Het hof overweegt als volgt.
2.8
Het hof heeft in r.o. 3.8.1 van het tussenarrest van 30 augustus 2011 overwogen dat [appellante] tijdens de comparitie in eerste aanleg nog heeft aangevoerd dat de rekening vanaf welke de aan Dexia verschuldigde bedragen werden betaald, eerst met ingang van 1 april 2000 is omgezet. In r.o. 3.2.4 van hetzelfde tussenarrest heeft het hof inderdaad per abuis als vaststaand aangemerkt dat de rekening eerst met ingang van 1 april 2000 tevens op naam van [appellante] is gezet. [appellante] heeft bij memorie na deskundigenbericht haar stelling niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld door rekeningafschriften in het geding te brengen waaruit de omzetting op 1 april 2000 volgt. Dat had, gezien hetgeen Dexia in haar memorie van antwoord en vervolgens in haar memorie na deskundigenbericht ter zake aanvoert, wel op haar weg gelegen. In de eerdergenoemde ongedateerde brief van [echtgenoot] wordt zonder verdere feitelijke toelichting slechts herhaald dat de rekening in april 2000 is omgezet in een en/of-rekening. Bijgevolg staat de stelling van Dexia dat de betalingen vanaf 28 juni 1999 hebben plaatsgevonden van een en/of-rekening als onvoldoende gemotiveerd betwist vast.
2.9
Nu de betalingen aan Dexia hebben plaatsgevonden vanaf een gezamenlijke rekening van [echtgenoot] en [appellante] acht het hof Dexia voorshands geslaagd in het bewijs dat [appellante] met het bestaan van de leaseovereenkomst bekend is geworden meer dan drie jaar vóór 25 maart 2003. Het is vervolgens aan [appellante] om overeenkomstig haar aanbod tegenbewijs te leveren van de gestelde bekendheid. Het hof zal haar hiertoe gelegenheid geven zoals onder 3 te melden.
2.1
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3.
Beslissing
Het hof:
laat [appellante] toe tot het leveren van tegenbewijs van de voorshands als bewezen aangenomen stelling dat [appellante] met het bestaan van de leaseovereenkomst bekend is geworden meer dan drie jaar vóór 25 maart 2003;
bepaalt dat als [appellante] dit bewijs wenst te leveren door getuigen een getuigenverhoor zal plaatshebben ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof, mr. M.P. van Achterberg, die daartoe zitting zal houden op dinsdag 6 mei 2014 te 13.30 uur, in één van de zalen van het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam;
bepaalt dat de raadsman van [appellante] dient na te (laten) gaan of partijen, hun raadslieden en de door [appellante] voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze - zo dat niet het geval zou zijn -
uiterlijk op 22 april 2014 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de maanden juli, augustus en september 2014 aan het enquêtebureau van het hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en M.P. van Achterberg, in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 maart 2014 door de rolraadsheer.