In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure met betrekking tot een effectenleaseovereenkomst. De appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J. Meijer, heeft betoogd dat zij niet bekend was met de leaseovereenkomst die door haar echtgenoot was afgesloten. Het hof heeft in een tussenarrest van 28 februari 2012 een deskundigenbericht laten opstellen om te onderzoeken of een handgeschreven tekst op een aanvraagformulier afkomstig was van de appellante. De deskundige, mevrouw R. ter Kuile-Haller, concludeerde dat de tekst niet van de appellante was, wat betekent dat er geen bewijs is dat zij vanaf het begin op de hoogte was van de leaseovereenkomst.
De appellante heeft verder aangevoerd dat zij pas in 2001 door haar echtgenoot op de hoogte werd gesteld van de leaseovereenkomst en dat zij geen toegang had tot de bankafschriften. Dexia, de geïntimeerde, heeft echter gesteld dat de betalingen aan Dexia zijn gedaan vanaf een gezamenlijke rekening, wat zou impliceren dat de appellante meer dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 25 maart 2003 op de hoogte was van de leaseovereenkomst. Het hof heeft geoordeeld dat Dexia voorshands geslaagd is in het bewijs dat de appellante met de leaseovereenkomst bekend was, maar heeft de appellante de gelegenheid gegeven om tegenbewijs te leveren.
Het hof heeft bepaald dat als de appellante getuigen wil oproepen om haar stelling te onderbouwen, dit zal plaatsvinden op 6 mei 2014. De raadsman van de appellante moet ervoor zorgen dat alle betrokkenen op de afgesproken datum kunnen verschijnen. Het hof heeft verder iedere verdere beslissing aangehouden totdat het tegenbewijs is geleverd.