4.16.Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen de aanslagen ib/pvv 2004 en 2005 en de aanslagen zfw 2005 en zvw 2006 ongegrond en het beroep tegen de aanslag ib/pvv 2006 gegrond dient te worden verklaard. Met betrekking tot de beschikkingen heffingsrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Nu het beroep met betrekking tot de aanslagen ib/pvv 2004 en 2005 en de aanslag zfw 2005 en zvw 2006 ongegrond en met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2006 gegrond is, dient het beroep tegen de gelijktijdig met de aanslagen ib/pvv 2004 en 2005 en zfw 2005 en zvw 2006 opgelegde beschikkingen heffingsrente ongegrond en het gelijktijdig met de aanslag ib/pvv 2006 opgelegde beschikking heffingsrente gegrond verklaard te worden.”
4.3.2.Belanghebbende heeft in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, aangevoerd dat de door de inspecteur gemaakte schattingen van het inkomen uit werk en woning, waarbij de inspecteur is uitgegaan van de stortingen op de Duitse bankrekening [… 24], niet redelijk zijn. Volgens belanghebbende is de toename van de tegoeden op deze rekening (betaalrekening en effectendepot) per saldo te verklaren door de waardestijging van de reeds per 31 december 2004 aangehouden effecten, dividenduitkeringen op deze effecten en in Nederland vrijgestelde inkomsten uit paardenrennen. Met betrekking tot de naheffing van accijnzen en omzetbelasting ter zake van de in- en verkoop van sigaretten is een compromis gesloten met de Belastingdienst; het op grond hiervan nageheven bedrag aan accijnzen en omzetbelasting van (volgens belanghebbende) € 58.000 kan door hem in 2005 en 2006 als kosten worden genomen, aldus nog steeds belanghebbende. Belanghebbende concludeert dat de aanslagen IB/PVV moeten worden verminderd tot aanslagen naar een verzamelinkomen van € 18.151, subsidiair € 27.693 (2004) respectievelijk € 22.164 (2005 en 2006). Subsidiair claimt belanghebbende (aanvullende) ondernemersfaciliteiten voor de door de inspecteur tot zijn inkomen gerekende bedragen. Ook de schattingen van de inspecteur omtrent het voor de jaren 2004 tot en met 2006 in aanmerking te nemen inkomen uit sparen en beleggen zijn volgens belanghebbende onredelijk, waarbij hij onder meer heeft verwezen naar zijn onder 2.5 weergegeven commentaar bij de door de inspecteur in aanmerking genomen bankrekeningen.
4.3.3.De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende ook met hetgeen hij in hoger beroep heeft aangevoerd, de onjuistheid van de opgelegde aanslagen niet overtuigend heeft aangetoond. Van een in aftrek te brengen bedrag aan nageheven accijnzen kan geen sprake zijn, aangezien het nageheven bedrag valt onder de reikwijdte van de aftrekuitsluiting van artikel 3.14 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), zo stelt de inspecteur. De inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende inzake de niet aan hem toe te rekenen bankrekeningen betwist en heeft verklaard alle rekeningen in aanmerking te hebben genomen die in de systemen van de Belastingdienst aan het sofinummer van belanghebbende zijn gekoppeld. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4.3.4.Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met al hetgeen hij heeft aangevoerd, niet doen blijken dat de bestreden uitspraken op bezwaar onjuist zijn, behoudens wat betreft de door de rechtbank reeds op de aanslag IB/PVV 2006 aangebrachte correctie en de hierna te bespreken voorziening accijnsschuld. De omstandigheid dat belanghebbende inmiddels afschriften van de Duitse bankrekening nr.[… 25] heeft overgelegd waaruit de begin- en eindsaldi van de jaren 2004, 2005 en 2006 kunnen worden afgeleid, leidt niet tot een andere conclusie, aangezien belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de in de jaren 2004, 2005 en 2006 (als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen) op deze bankrekening gestorte bedragen onderdeel zijn van wisseltransacties waartoe ook corresponderende geldopnames zijn gepleegd en/of dat de stortingen opbrengsten betreffen uit een niet-belaste bron. Verder heeft het op de weg van belanghebbende gelegen om te doen blijken welke inkomsten hij uit de (op zichzelf niet betwiste) wisselactiviteiten en sigaretten-handel heeft genoten; op deze punten heeft belanghebbende evenwel volstaan met niet-verifieerbare stellingen. Evenmin heeft belanghebbende doen blijken dat de door de inspecteur (als resultaat uit overige werkzaamheden) in aanmerking genomen inkomsten dienen te worden gekwalificeerd als winst uit onderneming, onder toekenning van (aanvullende) ondernemersfaciliteiten.
4.3.5.Wat betreft de jaren 2005 en 2006 heeft belanghebbende evenwel overtuigend aangetoond dat, ter zake van de voor die jaren als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen (geschatte) inkomsten uit de handel in sigaretten, een voorziening mag worden genomen voor de in verband met deze handel nageheven accijnzen. De inspecteur stelt zich ten onrechte op het standpunt dat deze accijnsschuld onder de aftrekuitsluiting van artikel 3.14 Wet IB 2001 kan worden gebracht; het begrip ‘kosten en lasten [die verband houden met (…) misdrijven]’ uit artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001 omvat geen belastingen, zoals de onderhavige accijnzen. Wel heeft de inspecteur terecht gesteld dat de in de strafzaak aan belanghebbende opgelegde geldboete, waarvoor belanghebbende in hoger beroep eveneens aftrek heeft geclaimd, onder de aftrekuitsluiting valt van artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Wet IB 2001.
4.3.6.Nu is gebleken dat aan belanghebbende de onder 2.10 vermelde naheffingsaanslag accijnzen en omzetbelasting (hierna: OB) met dagtekening 23 oktober 2006 is opgelegd, naar een belastingbedrag van € 56.187, is het belanghebbende toegestaan voor de hierna te vermelden bedragen aan accijnzen/OB-schuld een voorziening te vormen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden. Het is het Hof ambtshalve bekend dat deze naheffingsaanslag inmiddels onherroepelijk is komen vast te staan (vide Hoge Raad 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9045). Bij de bepaling van de omvang van deze voorziening, die op grond van artikel 3:95 Wet IB 2001 aan de hand van dezelfde uitgangspunten geschiedt als in het regime voor winst uit onderneming, moet rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden die een licht werpen op die materieel verschuldigde accijnzen/OB, ook indien deze feiten en omstandigheden na het opmaken van de werkzaamhedenbalans over 2005 respectievelijk 2006 maar vóór het definitief vaststaan van de desbetreffende aanslagen IB/PVV bekend worden (vgl. HR 11 april 2008, ECLI:NL:HR:2008: BC9189, BNB 2008/168, r.o. 3.2). 4.3.7.Gelet op de onder 2.9 tot en met tot en met 2.13 weergegeven feiten, in onderlinge samenhang beschouwd, is het Hof van oordeel dat belanghebbende heeft doen blijken dat ter zake van het door hem in 2005 en 2006 genoten resultaat uit de handel in sigaretten een naheffingsaanslag accijnzen/OB is opgelegd, terwijl uit deze feiten tevens volgt dat hij de helft van het nageheven bedrag zal verhalen op zijn compagnon in deze handel (naar het Hof begrijpt: zijn broer). Gelet hierop heeft belanghebbende niet overtuigend aangetoond dat de volledige materiële belastingschuld ter zake van deze sigarettenhandel op zijn resultaat uit overige werkzaamheden drukt, maar - slechts - de helft ervan, zijnde (€ 56.187 : 2 = afgerond) € 28.094. Bij gebrek aan nadere aanknopingspunten rekent het Hof aan elk van de onderhavige belastingjaren de helft van deze accijnzen/OB-schuld toe, zodat het belanghebbende is toegestaan over 2005 ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden een voorziening te vormen ten bedrage van € 14.047 en over 2006 deze voorziening te verhogen met € 14.047. In zoverre heeft belanghebbende doen blijken dat de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen IB/PVV 2005 en 2006 niet in stand kunnen blijven, en in zoverre berusten de desbetreffende aanslagen niet op een redelijke schatting.
4.3.8.Uit de omstandigheid dat, naar de inspecteur heeft aangevoerd, de Duitse (deelstaat-) overheden (conservatoir) beslag hebben gelegd op de tegoeden van de Duitse bankrekeningen van belanghebbende en deze naar verwachting geheel zullen uitwinnen, volgt naar het oordeel van het Hof nog niet dat de onder 4.3.7 vermelde voorzieningen ultimo 2005 en/of ultimo 2006 aan de winst behoren te worden toegevoegd. De mogelijke gevolgen voor de gevormde voorzieningen van de afwikkeling van dit beslag kunnen eerst op het latere tijdstip van die afwikkeling aan de orde komen. Om die reden gaat het Hof voorbij aan het door beide partijen gedane aanbod om alle in hun bezit zijnde stukken inzake de beslaglegging over te leggen.
4.3.9.Voor het overige acht het Hof de door de inspecteur gemaakte schattingen voor de jaren 2004, 2005 en 2006 van belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning redelijk. Belanghebbende heeft betoogd dat de Duitse rekeningen per saldo niet méér zijn gestegen dan met de waardeaangroei van de daarop staande effecten, en dat zijn vermogenspositie ook overigens niet wijst op het genieten van hogere inkomens dan maximaal € 50.000 per jaar, maar het Hof acht dit onvoldoende omdat belanghebbende geen betrouwbaar inzicht in zijn inkomens- en vermogenspositie heeft verschaft en het zeer wel mogelijk is dat de van de rekeningen opgenomen bedragen zijn gebezigd voor privé-uitgaven.
4.3.10.Wat betreft de bij de aanslagen IB/PVV 2004, 2005 en 2006 in aanmerking genomen inkomsten uit sparen en beleggen is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de uitspraken op bezwaar op dit punt onjuist zijn. Weliswaar heeft belanghebbende in hoger beroep de bankgegevens van de in Duitsland aangehouden rekening met nummer [… 26] overgelegd, waardoor de begin- en eindsaldi van deze rekening voor de onderhavige jaren kunnen worden vastgesteld, maar ook dan heeft te gelden, zoals de rechtbank onder 4.15 heeft overwogen, dat onduidelijkheid is blijven bestaan over de saldi van verschillende andere bankrekeningen van belanghebbende. Het Hof weegt daarbij mee dat belanghebbende, ook met het onder 2.5 genoemde overzicht, niet overtuigend heeft aangetoond dat de inspecteur saldi van bankrekeningen aan hem heeft toegerekend die niet aan hem toebehoren. De inspecteur heeft immers verklaard (alleen) die bankrekeningen in aanmerking te hebben genomen welke in de systemen van de Belastingdienst zijn gekoppeld aan het sofinummer van belanghebbende. Voor het leveren van het vereiste tegenbewijs tegen de door de inspecteur getrokken conclusie dat de tegoeden van deze bankrekeningen tot de rendementsgrondslag van belanghebbende behoren, is meer vereist dan het overleggen van het onder 2.5 vermelde, niet nader met bewijsmiddelen onderbouwde overzicht. Ook de onder 2.6 tot en met 2.8 vermelde gegevens inzake de bij [X 2] bank aangehouden rekening leiden niet tot een andere conclusie. Belanghebbende heeft daarmee hoogstens aangetoond dat de aldaar vermelde bedragen reeds zijn verantwoord op de ondernemingsbalans van de VOF; deze saldi betreffen begin en ultimo 2004 slechts een relatief gering bedrag, terwijl de op de balans vermelde bedragen voor ultimo 2005 en 2006 slechts een fractie betreffen van het feitelijke saldo op deze rekening, zoals door de rechtbank onder 2.7.3 en 2.7.4 is weergegeven. Gelet op de reeds vermelde onduidelijk-heden heeft belanghebbende niet het van hem verlangde tegenbewijs geleverd. Dit alles in aanmerking genomen is het Hof bovendien van oordeel dat de door de inspecteur gemaakte schatting van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor de jaren 2004, 2005 en 2006 redelijk is.
4.3.11.Het hiervoor overwogene heeft tot gevolg dat de aanslag IB/PVV 2005 dient te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 390.350 -/- 14.047 =) € 376.303 en een (ongewijzigd) belastbaar inkomen uit spraken en beleggen van € 28.848, met dienovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente. De aanslag IB/PVV 2006 dient verder te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 247.299 -/- € 14.047 =) € 233.252 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van (ongewijzigd) € 25.395, met dienovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
Aanslagen Zfw 2005 en Zvw 2006