ECLI:NL:GHAMS:2014:841

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
13/00293
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek uitgaven voor specifieke zorgkosten, waaronder elektrische fiets, pedicure, medicijnen en woningaanpassing

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland inzake de aftrek van specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting voor het jaar 2010. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd, waarbij bepaalde zorgkosten niet in aftrek werden toegelaten. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder het inkomen van belanghebbende en de door hem opgevoerde zorgkosten, zoals uitgaven voor een elektrische fiets, pedicure, medicijnen (glucosamine) en aanpassingen aan de woning. Het Hof oordeelt dat de kosten voor de elektrische fiets niet als specifieke zorgkosten kunnen worden aangemerkt, omdat deze niet voldoen aan de eisen van de Wet inkomstenbelasting 2001. Evenzo zijn de kosten voor de pedicure en de medicijnen niet aftrekbaar, omdat deze niet op medische indicatie zijn gemaakt. Wat betreft de aanpassingen aan de woning, oordeelt het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze aanpassingen op medisch voorschrift zijn gedaan. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00293
6 maart 2014
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 12/4180 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord, kantoor Zaandam,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 april 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.616. Gelijktijdig met de aanslag is € 33 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 24 juli 2012, de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 18 maart 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 april 2013, aangevuld bij brief van 31 mei 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.4. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (mitsgaders de verderop in de uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiser is geboren op [datum 1] 1937, en is gedurende het gehele jaar 2010 gehuwd met [X-Y], geboren op [datum 2] 1940. De echtgenote van eiser is gehandicapt. Eiser heeft in het jaar 2010 inkomen genoten tot een totaalbedrag van € 19.256.
2.2.
Eiser heeft voor het jaar 2010 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.857. Daarbij heeft hij € 30 als aftrekbare giften en € 4.680 (zijnde € 9.369 na toepassing van de verhogingsfactor en de drempel) aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.
2.3.
Verweerder heeft met dagtekening 11 juni 2011 een voorlopige aanslag IB/PVV 2010 opgelegd conform de ingediende aangifte.
2.4.
Bij het opleggen van de definitieve aanslag 2010 heeft verweerder de aftrek specifieke zorgkosten gecorrigeerd. Verweerder heeft deze uitgaven tot een bedrag van € 1.505 (zijnde € 2.610 na toepassing van de verhogingsfactor en de drempel) in aftrek toegelaten.”
2.2.1.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
2.2.2.
Het Hof voegt hieraan nog de volgende feiten toe.
In een handgeschreven verklaring d.d. 13 februari 2007, van huisarts [A], staat het volgende:
“LS
Dhr. [X] geb. [datum 1]-37 gebruikt glucosamine ivm beginnende coxarthrosis beiderzijds”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil de hoogte van de aftrek van de specifieke zorgkosten. Het geschil spitst zich daarbij toe op de volgende vier aftrekposten:
  • i) Afschrijvings- en verzekeringskosten elektrische fiets;
  • ii) Uitgaven voor pedicure;
  • iii) Uitgaven voor farmaceutische hulpmiddelen (glucosamine);
  • iv) Uitgaven wegens aanpassing van de woning.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van, naar het Hof begrijpt, € 12.837.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. De inspecteur beroept zich daarbij ook in hoger beroep mede, indien het Hof tot het oordeel komt dat één of meer van de hiervoor genoemde aftrekposten in aftrek dient te worden toegelaten, op interne compensatie zoals in het (hoger)beroepschrift nader uiteen gezet.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, alsmede het verhandelde ter zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.1.
De rechtbank heeft als volgt geoordeeld:
“4.1.1. Artikel 6.1 van de Wet IB 2001 luidt - voor zover van belang - als volgt:
“1. Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:
a. de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en (...)
2. Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
(...) d. uitgaven voor specifieke zorgkosten (afdeling 6.5)
(…);
4.1.2.
Het begrip uitgaven voor specifieke zorgkosten is nader uitgewerkt in artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Dit artikel luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
b. vervoer;
c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;
d. andere hulpmiddelen, met uitzondering van brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;
e. extra gezinshulp;
f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;
g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
h. reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt, gemeten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer.
2. Als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn geweest. Hiertoe worden gerekend:
a. aanpassingen van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht, voorzover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan welke uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten;
b. zaken en aanpassing van zaken, niet zijnde een aanpassing van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, voorzover deze zaken en aanpassingen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt.
4.2.
Ter zitting hebben partijen bevestigd dat uitsluitend nog in geschil zijn de niet door verweerder geaccepteerde kosten van de elektrische fiets ad € 925, de kosten van de pedicure ad € 89, de kosten voor geneesmiddelen ad € 328 en de kosten voor aanpassing van de woning ad € 2.002. De dieetkosten, tandartskosten en de kosten van het lidmaatschap van [B] zijn derhalve niet (meer) in geschil.
Ten aanzien van de niet door verweerder geaccepteerde zorgkosten overweegt de rechtbank als volgt.
elektrische fiets
Eiser heeft gesteld dat zijn echtgenote nauwelijks mobiel is en voor haar vervoer buiten is aangewezen op een elektrische fiets, maar dat deze thans niet meer wordt vergoed door de Wet Voorzieningen Gehandicapten. Eiser stelt voorts dat de fiets geen normale elektrische fiets is, maar een fiets die ook door een invalide persoon kan worden gebruikt.
In geschil is of de kosten van de elektrische fiets zijn aan te merken als uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit als bedoeld in art. 6.17, eerste lid, onder d, van de Wet IB 2001. De rechtbank overweegt dat voor de kwalificatie van een hulpmiddel is vereist dat het een bijzondere hoedanigheid bezit die meebrengt dat het alleen wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel naar zijn aard en omvang een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan overnemen. Aangezien de door eisers echtgenote aangeschafte elektrische fiets zich niet onderscheidt van fietsen die door gezonde mensen worden gebruikt, kan deze niet worden aangemerkt als hulpmiddel in de zin van voornoemd artikel. De omstandigheid dat de fiets is aangepast doordat het zadel lager is gezet en een crank is ingekort leidt niet tot een ander oordeel. De kosten van de fiets zijn daarom niet aftrekbaar.
pedicure
Eiser heeft gesteld dat de inschakeling van een pedicure noodzakelijk is voor de behandeling van de teennagels van zijn echtgenote. De door eiser gestelde uitgaven voor een pedicure van € 89 worden alleen in aftrek toegelaten, indien deze kosten medisch geïndiceerd zijn. Nu eiser niet door het overleggen van een medisch voorschrift of anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten zijn gemaakt op medische indicatie, heeft verweerder deze uitgaven terecht niet in aftrek toegelaten.
medicijnen
Verder heeft eiser € 328 als medicatie op advies van zijn huisarts in aanmerking genomen. Dit betreft de aankoop van glucosamine. De rechtbank overweegt dat een middel alleen als geneesmiddel in de zin van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001 kwalificeert, indien het is verstrekt op medisch voorschrift en het naar de opvatting van artsen hier te lande niet voor andere doeleinden dan als medicijn pleegt te worden gebruikt. Uit hetgeen eiser heeft overgelegd blijkt niet dat het middel door een arts is voorgeschreven. De door eiser overgelegde verklaring van 13 februari 2007 van de huisarts behelst niet meer dan een bevestiging dat eiser glucosamine gebruikt. Bovendien heeft eiser van de aanschaf van de glucosamine geen betaalbewijzen overgelegd. Dit leidt ertoe dat de kosten die eiser heeft gemaakt voor de aanschaf van glucosamine niet voor aftrek in aanmerking komen.
aanpassing woning
Eiser heeft een bedrag van € 2.002 geclaimd wegens uitgaven voor aanpassing van de keuken, bestaande uit € 984 eigen bijdrage voor aanpassing van het keukenblad, € 593 voor
de aanschaf van een inductiekookplaat en € 425 voor de aanschaf van een nieuwe vloer. Eiser heeft gesteld dat de keuken toe was aan renovatie en moest worden aangepast vanwege verergering van de invaliditeit van zijn echtgenote. Eiser heeft ter onderbouwing van een en ander onder meer een brief van 21 juli 2010 van de gemeente [Q] overgelegd, waaruit blijkt dat een vergoeding is toegekend van € 2.769,48 voor het vervangen van de aangepaste onderrijdbare keuken. De rechtbank acht hiermee aannemelijk gemaakt dat (een deel van) de aanpassing van de woning heeft plaatsgevonden op basis van een medisch voorschrift. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor zover ondersteund door een medisch voorschrift meer hebben bedragen dan voornoemde € 2.769,48. De door eiser gemaakte kosten hebben betrekking op een aanpassing van het keukenblad, de aanschaf van de inductiekookplaat (zodat de kookpannen niet behoeven te worden getild maar kunnen worden geschoven) en het aanpassen van de vloer (vanwege het gebruik van een rolstoel in de keuken). Van deze door eiser genoemde aanpassingen, voor zover al kan worden gesproken van hulpmiddelen in de zin van de Wet IB 2001, is niet gebleken dat die op medisch voorschrift zijn gedaan. Dat de inductiekookplaat en het keukenblad zijn aangeschaft op advies van de ergonome leidt niet tot een ander oordeel, nu deze immers geen arts is.
4.3.
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek specifieke zorgkosten dan het door verweerder verleende bedrag van € 1.505 (€ 2.610 na toepassing van de verhogingsfactor en de drempel). De rechtbank komt dan ook niet toe aan een bespreking van het subsidiaire standpunt van verweerder ter zake van de interne compensatie.
4.4.
Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.
4.4.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
4.1.2.
Het Hof verenigt zich met dit oordeel van de rechtbank en met de gronden waarop het berust. Het overweegt daartoe nader nog als volgt.
Kosten elektrische fiets.
4.2.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende zijn in eerste aanleg ingenomen stellingen herhaald en zijn standpunt gehandhaafd dat de door hem gestelde kosten (bestaande uit afschrijving van de fiets en verzekeringskosten) aftrekbaar zijn. Belanghebbende stelt dat de elektrisch aangedreven fiets is aangepast aan de handicap van zijn echtgenote. Ter zitting is dit door gemachtigde verder toegelicht dat het zadel van de fiets is aangepast omdat de echtgenote niet van de fiets kan springen. Het zadel is verlaagd zodat zij bij het op- en afstappen beide benen op de grond kan zetten. Ook de crank van de fiets is aangepast aan de handicap van de echtgenote.
4.2.2.
De inspecteur heeft in hoger beroep gepersisteerd bij zijn standpunt in eerste aanleg en verwezen naar de uitspraak van de rechtbank.
4.2.3.
De tekst van artikel 6.17, tweede lid, onderdeel b, Wet IB 2001 zoals dat gold voor het onderhavige jaar is per 1 januari 2009 in de Wet IB 2001 opgenomen. Tot die tijd was deze tekst opgenomen in artikel 20a, onderdeel b, Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001. Met deze verplaatsing is geen inhoudelijke wijziging beoogd (Kamerstukken II, 2008-2009, 31.706, nr. 3 blz. 47). Artikel 20a is in het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 opgenomen per 1 januari 2002 (Stb 2003/112). Met betrekking tot onderdeel b van artikel 20a, is in de toelichting op artikel 20a het volgende - voor zover hier van belang - opgenomen:
“In onderdeel b van het nieuwe artikel 20a gaat het om zaken die specifiek ten behoeve van het functioneren van de chronisch zieke of gehandicapte worden aangeschaft of aangepast. Wanneer een zaak of een aanpassing van een zaak reeds onder onderdeel a van artikel 20a valt, is onderdeel b niet aan de orde. Deze zaken kunnen bijvoorbeeld zijn woninginrichting en apparatuur. Onder aanpassingen van zaken vallen bijvoorbeeld aanpassingen van een auto. Onderdeel b beoogt het in de jurisprudentie doorgaans gebruikte criterium «van een zodanige aard zijn dat zij (de zaak of aanpassing) alleen door zieke of invalide personen plegen te worden gebruikt» vast te leggen. In dit besluit is gekozen voor de term «hoofdzakelijk». Dit betekent dat het voor de kwalificatie als hulpmiddel geen belemmering is als het middel incidenteel ook buiten verband met ziekte of handicap aangewend wordt, maar dat de aard van het middel wel dusdanig moet zijn dat het normaliter alleen bedoeld is voor mensen met een ziekte of handicap. (…)
Het moet bij het criterium van onderdeel b gaan om zaken die een bijzondere hoedanigheid bezitten welke meebrengt dat deze zaken hoofdzakelijk worden gebruikt door zieke en/of invalide gehandicapte personen. (…)
Het verstrekkingenpakket van het ziekenfonds en de AWBZ kan een belangrijke aanwijzing zijn om te bepalen of een voorziening een bijzondere hoedanigheid bezit welke meebrengt dat de voorziening hoofdzakelijk wordt gebruikt door zieke en/of gehandicapte personen.”
4.2.4.
Gelet op de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis is voor de kwalificatie als hulpmiddel beslissend of de elektrische fiets een bijzondere hoedanigheid bezit welke meebrengt dat deze fiets hoofdzakelijk wordt gebruikt door zieke en/of gehandicapte personen. In zoverre was de door de rechtbank aangelegde toets van het
uitsluitendegebruik door zieke en/of gehandicapte personen te streng.
4.2.5.
Ook bij aanleg van de lichtere toets komt het Hof echter tot het oordeel dat de fiets niet gekwalificeerd kan worden als hulpmiddel. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aard van de fiets dusdanig is dat deze normaliter alleen (hoofdzakelijk) bedoeld is voor mensen met een ziekte en/of een handicap. Dat aan de fiets aanpassingen zijn verricht, maakt het oordeel van het Hof niet anders nu die aanpassingen niet de aard van de fiets veranderen. Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat de aanpassingen aan de fiets zelf als aftrekpost kunnen worden aangemerkt, slaagt deze stelling niet, reeds nu gemachtigde ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat voor de aanpassingen geen kosten zijn gemaakt.
4.2.6.
Daar de elektrische fiets niet als hulpmiddel kan worden gekwalificeerd, zijn de verzekeringskosten evenmin aftrekbaar.
Uitgaven voor pedicure
4.3.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank met betrekking tot de uitgaven voor de pedicure op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Niet aannemelijk is geworden dat de kosten voor de pedicure op medisch voorschrift zijn gemaakt. De stelling van belang-hebbende ter zitting van het Hof dat een verklaring van een huisarts overbodig is omdat het recht op aftrek zonder meer duidelijk is, maakt het oordeel van het Hof niet anders.
Uitgaven voor medicijnen
4.4.1.
Het geschil omtrent de uitgaven voor medicijnen betreft het gebruik door belang-hebbende van glucosamine. Belanghebbende heeft gesteld dat hij recht heeft op aftrek. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij met instemming van zijn huisarts glucosamine gebruikt in verband met voortschrijdende artrose.
4.4.2.
Verweerder betwist dat belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor aftrek.
4.4.3.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank met betrekking tot de uitgaven voor medicijnen op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 stelt als eis dat, willen farmaceutische hulp-middelen als specifieke zorgkosten aangemerkt worden, deze op voorschrift van een arts dienen te zijn verstrekt. Nu, zoals belanghebbende in zijn hogerberoepschrift zelf heeft gesteld, deze - slechts - met instemming van een arts worden gebruikt, kunnen de uitgaven voor glucosamine niet voor aftrek in aanmerking komen. De stelling van belanghebbende dat gebruik op voorschrift van een arts en gebruik met instemming van een arts slechts een subtiel verschil is, maakt dit oordeel niet anders. De tekst van de wet laat immers geen ruimte voor een ruimere interpretatie zoals belanghebbende die kennelijk voorstaat.
Aanpassingen woning
4.5.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende zijn in eerste aanleg ingenomen stellingen herhaald en zijn standpunt gehandhaafd dat de door hem gestelde uitgaven voor de woning(inrichting) aftrekbaar zijn. Belanghebbende stelt dat de aanpassingen op medische indicatie hebben plaatsgevonden en dat daarom een ergonoom nodig is geweest om de woning op de juiste manier aan te passen.
4.5.2.
Verweerder betwist dat belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor aftrek.
4.5.3.
Voor wat betreft de gestelde kosten van de aanpassingen aan de woning heeft op grond van artikel 6.17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 te gelden dat deze aftrekbaar zijn mits (onder meer) op medisch voorschrift aangebracht. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat ook alle niet door de gemeente vergoede aanpassingen, waarop de door hem geclaimde aftrek ziet, op medisch voorschrift zijn gedaan, doch heeft deze stelling op geen enkele wijze met nader bewijs geadstrueerd en aannemelijk gemaakt. Het standpunt van belanghebbende dat de uitgaven voor het aanbrengen van de anti-sliplaag op de vloer, de inductiekookplaat en het werkblad alsmede de afwerking van de keuken en het raamkozijn aftrekbaar zijn, faalt naar het oordeel van het Hof reeds daarom.
4.5.4.
Mitsdien volgt het Hof ook te dezen het oordeel van de rechtbank. Belanghebbende heeft geen recht op de hier in geschil zijnde aftrekposten.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Faase, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier. De beslissing is op 6 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.