ECLI:NL:GHAMS:2014:772

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
200.125.338/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partner- en kinderalimentatie na echtscheiding met internationale aspecten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van partner- en kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, appellant, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn verzoek om de alimentatiebijdragen op nihil te stellen, werd afgewezen. De man en vrouw zijn in 2003 gehuwd en hun huwelijk is in 2009 ontbonden. Bij de echtscheiding is afgesproken dat de man €150,- per maand zou betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun zoon, en €200,- per maand als uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw. De man stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat de alimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Hij woont momenteel in Spanje en heeft geen inkomen, terwijl de vrouw en hun kind in Nederland verblijven.

Het hof overweegt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat de alimentatieafspraken met grove miskenning van de wettelijke maatstaven tot stand zijn gekomen. De man heeft geen recente financiële gegevens overgelegd en zijn stellingen over zijn huidige financiële situatie zijn niet voldoende onderbouwd. De vrouw betwist de claims van de man en stelt dat hij wel degelijk inkomsten heeft uit andere bronnen. Het hof concludeert dat de man niet heeft aangetoond dat er sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden die de alimentatieovereenkomst onhoudbaar maakt. Daarom wordt de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 4 februari 2014
Zaaknummer: 200.125.338/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 192430/12-1572
Uitspraak van de meervoudige familiekamer in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. M.A.M. Ansink te Haarlem,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.E. van der Bijl te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 15 april 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 januari 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk 192430/12-1572.
1.3.
De vrouw heeft op 8 juli 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 19 augustus 2013 nadere stukken ingediend. De vrouw heeft op 26 augustus 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 2 september 2013 tegelijkertijd met de zaak met zaaknummer 200.127.519/01 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.7.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2003 gehuwd. Hun huwelijk is op 20 mei 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 28 april 2009 in de registers van de burgerlijke stand. Voorafgaand aan hun huwelijk is geboren hun zoon […] [in] 2002 (hierna: [de minderjarige]), die door de man is erkend. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2.
Bij beschikking van 28 april 2009 is, voor zover van belang en overeenkomstig de door partijen op 27 maart 2009 getekende echtscheidingsovereenkomst, bepaald dat de man aan de vrouw telkens bij vooruitbetaling zal voldoen € 150,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en € 200,- per maand als uitkering tot haar levensonderhoud, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, afgewezen het verzoek van de man om, met wijziging van de beschikking van 28 april 2009 in zoverre, de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen, met ingang van de datum van indiening van zijn verzoekschrift, zijnde 9 mei 2012.
3.2.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, naar het hof begrijpt met wijziging van de beschikking van 28 april 2009 in zoverre, de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en uitkering tot levensonderhoud van de vrouw alsnog op nihil te stellen, primair met ingang van 27 maart 2009 en subsidiair met ingang van 9 mei 2012.
3.3.
De vrouw verzoekt het door de man in hoger beroep verzochte af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. Door de omstandigheid dat de man zijn gewone verblijfplaats heeft in Spanje, draagt de zaak evenwel een internationaal karakter op grond waarvan het hof dient te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en zo ja, welk nationaal recht op de verzoeken moet worden toegepast.
Op grond van artikel 3 aanhef en sub b van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008, PbEU 2009, L 7 (hierna: de Alimentatieverordening), heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht te oordelen omtrent de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw alsmede omtrent de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], nu de vrouw en [de minderjarige] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
De vraag welk recht toepasselijk is dient eveneens te worden beoordeeld aan de hand van de Alimentatieverordening. Ingevolge artikel 15 van de Alimentatieverordening wordt het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen bepaald overeenkomstig het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna: het Haagse Protocol van 2007) in de lidstaten die door dit protocol gebonden zijn. Nederland is ingevolge de door de Europese Gemeenschap op basis van artikel 24 van het Protocol afgelegde verklaring sinds 18 juni 2011 aan het Haagse Protocol van 2007 gebonden. Ingevolge artikel 3 lid 1 van het Haagse Protocol van 2007 worden onderhoudsverplichtingen beheerst door het recht van de Staat waar de schuldeiser (de onderhoudsgerechtigde) zijn gewone verblijfplaats heeft. Nu de vrouw en [de minderjarige] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben en zich geen uitzondering op bovengenoemd artikel voordoet, zal het hof Nederlands recht toepassen.
4.2.
Aan de orde is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] alsmede de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw.
4.3.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vrouw bezwaar gemaakt tegen het door de man op 19 augustus 2013 als productie 1 overgelegde schriftelijke verklaring. Volgens de vrouw betreft het een verweer van de man op het door haar ingediende verweerschrift.
Het hof is van oordeel dat genoemde productie niet dient te worden opgevat als een verweerschrift van de man, maar als een nader stuk. Het staat de man op grond van artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (hierna: het procesreglement) vrij om nadere stukken in te dienen. Het hof gaat voorts voorbij aan het bezwaar van de vrouw tegen genoemde productie, nu deze eenvoudig te doorgronden is en de vrouw voorts voldoende gelegenheid heeft gehad om op de productie te reageren. Gelet op het voorgaande betrekt het hof de productie bij zijn beoordeling.
4.4.
Volgens de man overweegt de rechtbank ten onrechte dat hij niet heeft gesteld, laat staan geconcretiseerd en/of inhoudelijk onderbouwd dat de alimentatieafspraken van partijen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven tot stand zijn gekomen. Voorts heeft de rechtbank de door hem gestelde wijziging van omstandigheden ten onrechte als onvoldoende onderbouwd afgedaan.
Naar zijn mening heeft hij genoegzaam aangetoond dat sprake was van een wanverhouding tussen zijn inkomensgegevens in 2009 en de tussen partijen afgesproken bijdragen ten behoeve van de vrouw en [de minderjarige]. Hij had ten tijde van het opstellen van de echtscheidingsovereenkomst onder meer slaapproblemen, waardoor hij in een slechte gezondheid verkeerde. Hij heeft als gevolg daarvan ingestemd met de inhoud van de overeenkomst om overal van af te kunnen zijn. Hij is derhalve niet bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven. Uit het feit dat partijen bij het opstellen van de overeenkomst werden bijgestaan door een advocaat, volgt volgens de man niet dat zij bewust hebben willen afwijken van de wettelijke maatstaven.
Indien het hof van oordeel is dat geen sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven, dient de overeenkomst te worden gewijzigd omdat sprake is van een wijziging van omstandigheden, die meebrengt dat de overeenkomst niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. De man heeft genoegzaam aangetoond dat hij geen inkomsten heeft in Spanje en dat hij geen enkel perspectief heeft op werk. Hij betwist dat hij inkomsten heeft uit de verkoop van puppy’s en uit de verhuur van vakantievilla’s in Spanje. De kosten van levensonderhoud zijn in Spanje lager dan in Nederland. Hij leeft van eten van het land, gratis stroom door de zon en bijdragen van familieleden. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank zijn verzoek ten onrechte afgewezen, aldus de man.
4.5.
De vrouw voert verweer. Volgens haar is geen sprake van een situatie waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Ook is geen sprake van een bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven. Ten tijde van het opstellen van de overeenkomst zijn partijen bijgestaan door een advocaat. De man zal derhalve advies hebben gekregen op basis van zijn financiële gegevens. Uit de overeenkomst blijkt niet dat partijen hebben gekozen voor een hogere alimentatie dan de man op basis van zijn draagkracht kon voldoen. Daarnaast legt de man onvoldoende financiële gegevens over ter onderbouwing van zijn standpunt.
Al zouden partijen bewust hebben willen afwijken van de wettelijke maatstaven, dan nog is geen sprake van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst zou kunnen worden gehouden. Het is de keuze van de man om in Spanje te blijven wonen en geen werk te zoeken. De man had zich van deze gedragingen moeten onthouden gelet op zijn onderhoudsverplichtingen. Hij legt geen recente financiële gegevens van hem en zijn partner over. Bij gebrek aan recente financiële gegevens van de man en zijn partner moet ervan worden uitgegaan dat de man inkomsten haalt uit het fokken van puppy’s van € 47.600,- per jaar, terwijl zijn woonlasten € 225,- per maand bedragen. Daarnaast verhuurt hij met zijn partner vakantievilla’s in Spanje. Gezien het bovenstaande is geen sprake van grove miskenning van de wettelijke maatstaven en evenmin van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. De rechtbank heeft het verzoek van de man derhalve terecht afgewezen, aldus de vrouw.
4.6.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Ingevolge lid 5 van genoemde artikel kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Met dit laatste is bedoeld dat wijziging in een dergelijk geval slechts kan plaatsvinden indien, uitgaande van dezelfde gegevens, er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken (HR 15 november 1974, NJ 1976, 122). Indien partijen ten tijde van de overeenkomst bewust hebben willen afwijken van de wettelijke maatstaven is wijziging slechts mogelijk als sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan die overeenkomst kan worden gehouden (HR 23 oktober 1987, NJ 1988, 438).
4.7.
Nu de vrouw de stellingen van de man gemotiveerd betwist, ligt het op de weg van de man om aan te tonen dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, dan wel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden.
Het hof acht onvoldoende aannemelijk geworden dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 5 BW. Volgens de man zijn partijen bij het aangaan van de overeenkomst onopzettelijk van de wettelijke maatstaven afgeweken. De vraag of partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken, staat – anders dan de vrouw kennelijk meent – niet ter beoordeling, nu de man dit niet heeft gesteld en de vrouw zelf het standpunt heeft ingenomen dat hiervan geen sprake is. De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling zijn jaaropgaven over 2008 en 2009 overgelegd uit hoofde van zijn dienstverband bij […] Volgens de man bedroeg zijn inkomen destijds circa € 750,- netto per maand. Door de vrouw is ter terechtzitting in hoger beroep gemotiveerd en concreet gesteld dat de man naast genoemd inkomen tevens inkomsten ontving uit hoofde van een WW-uitkering en dat zijn inkomen in totaal € 1.400,- netto per maand bedroeg, inclusief vakantiegeld. Dit is ter zitting niet betwist. Door de man zijn voorts geen gegevens overgelegd betreffende zijn lasten ten tijde van het opstellen van het convenant, noch heeft hij aangetoond welke financiële gegevens, waaronder die betreffende zijn inkomen, dan wel berekeningen precies ten grondslag hebben gelegen aan de in de overeenkomst opgenomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. De desbetreffende stellingen van de man moeten dan ook worden verworpen.
4.8.
Naar het oordeel van het hof is evenmin voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, waardoor de overeenkomst van partijen en de beschikking van 28 april 2009 hebben opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Het hof stelt daarbij voorop dat, zoals onder 4.7 is overwogen, de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie ten tijde van het opstellen van de overeenkomst en de gegevens die aan de overeenkomst ten grondslag hebben gelegen. Het hof is van oordeel dat de man evenmin voldoende stukken heeft overgelegd die inzicht geven in zijn huidige financiële situatie. De man legt slechts enkele stukken over, die zijn opgesteld in de Spaanse taal en in strijd met artikel 1.1.11 van het procesreglement niet zijn voorzien van een vertaling, die volgens hem betrekking hebben op het fokken van puppy’s. Het hof kan uit deze stukken niet afleiden of de man inkomsten haalt uit het fokken van puppy’s, dan wel hoe hoog deze inkomsten zijn. Evenmin kan het hof uit de door de man overgelegde bankafschriften, die niet zijn voorzien van enige toelichting, afleiden wat de kosten van levensonderhoud van de man zijn en met welke middelen hij in deze kosten voorziet. Voorts heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is om in Spanje werk te vinden. Het overleggen van sollicitaties in 2009 en in de maanden juni en juli 2013 is daartoe op zichzelf onvoldoende, evenals de door de man in eerste aanleg overgelegde getuigenverklaringen. De door de man overgelegde financiële stukken betreffende mevrouw [x] tenslotte dateren van 2011 en zijn derhalve niet recent, zodat zij reeds daarom niet maatgevend kunnen zijn.
Voor zover de man in zijn schriftelijke verklaring (productie 1 bij de brief van 19 augustus 2013) nog heeft willen aanvoeren dat de vrouw geen behoefte heeft aan partner- of kinderalimentatie, heeft hij die stelling onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
4.9.
Nu de grieven van de man falen, dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A. van Haeringen en mr. M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. J.J. Laterveer-Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2014.