Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.Het geschil in hoger beroep
- de man met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] belast;
- bepaald dat [de minderjarige] hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;
- bepaald in het kader van een omgangsregeling dat de vrouw met [de minderjarige] omgang zal hebben in een frequentie en op een wijze zoals door BJAA te bepalen;
- bepaald dat de man in verband met de kinderopvangtoeslag een vordering heeft op de vrouw ter hoogte van € 5.654,-;
- de kosten van het deskundigenonderzoek door het NIFP vastgesteld op € 30.709,53, inclusief BTW en beide partijen veroordeeld tot betaling van de helft daarvan ad € 15.354,77;
- bepaald dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt.
- primair de vrouw en de man gezamenlijk te belasten met uitoefening van het gezag over [de minderjarige] en subsidiair de vrouw met uitsluiting van de man te belasten met uitoefening van het gezag over [de minderjarige] en daarbij het verzoek van de man om met uitsluiting van de vrouw belast te worden met uitoefening van het gezag over [de minderjarige] af te wijzen;
- te bepalen dat [de minderjarige] bij de vrouw zijn hoofdverblijfplaats heeft en het verzoek van de man te bepalen dat [de minderjarige] bij hem hoofdverblijfplaats zal hebben af te wijzen;
- te bepalen dat de door BJAA gesuperviseerde omgang met de man zal worden voortgezet;
- te bepalen dat de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van ’s Rijks kas komen;
- te bepalen dat de man niet-ontvankelijk is in zijn vordering met betrekking tot de kinderopvangtoeslag, dan wel deze vordering op nihil te stellen of althans te stellen op een bedrag dat het hof juist acht;
- haar verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming de ruwe test- en onderzoeksgegevens over [de minderjarige] alsook van de eerste conceptrapportage die er over hem is gemaakt ter beschikking te stellen aan prof. dr. C. de Ruiter, hoogleraar forensische psychiatrie (hierna: De Ruiter) toe te wijzen;
- het verzoek van de man tot een proceskostenveroordeling af te wijzen.
- de beschikking van 14 maart 2012 ten aanzien van de kinderalimentatie door de man te voldoen wordt gewijzigd, in die zin dat wordt bepaald dat die verplichting per 28 november 2013 wordt beëindigd;
- de vrouw met ingang van 28 november 2013 maandelijks een bedrag ten behoeve van het levensonderhoud van [de minderjarige] ter hoogte van € 541,- telkens bij vooruitbetaling aan de man zal voldoen;
- de door hem in zijn verzoek genoemde goederen ten behoeve van [de minderjarige] aan de man toekomen alsmede dat de eerder bij beschikking van 12 februari 2013 van dit hof aan de man toegescheiden goederen aan hem toekomen binnen drie weken na datum beschikking, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- althans een bedrag dat het hof geraden voorkomt, voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft die goederen aan de man over te dragen.
- het verzoek van de man tot het bepalen van kinderalimentatie primair af te wijzen dan wel hem niet-ontvankelijk in zijn verzoek te verklaren, of dit verzoek te verwijzen naar de rechtbank voor verdere behandeling in eerste aanleg, dan wel subsidiair een bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen voor een lager bedrag, door het hof in goede justitie te bepalen;
- het verzoek van de man omtrent de goederen ten behoeve van [de minderjarige] primair af te wijzen bij gebreke aan materieel belang nu daaraan al is voldaan en/of wegens onvoldoende bepaaldheid, subsidiair toe te wijzen voor bij name te noemen goederen zulks onder afwijzing van de gevraagde dwangsom, meer subsidiair toe te wijzen voor bij name te noemen goederen zulks onder toekenning van een in ernstige mate gematigde dwangsom onder het gelijktijdig bepalen van een maximum bedrag aan dwangsommen dat kan worden verbeurd.
4.Beoordeling van het hoger beroep
“Letterlijke weergave van alarmerende bevindingen omtrent de omgang van [de minderjarige] met [de man]”. Zij beschrijft hierin een groot aantal eigen bevindingen, op grond waarvan – naar haar zeggen – bij haar de overtuiging is ontstaan dat [de minderjarige] door de man is mishandeld en/of seksueel is misbruikt.
nietmet belastende informatie komt en hij niet vertelt te zijn mishandeld, zodat geen sprake is van een vals positief. Het gebruik van de hulpmiddelen vergroot volgens Otgaar ook niet de kans op vals negatieven (onterecht claimen dat je niet misbruikt bent), zodat het onwaarschijnlijk is dat daarvan hier sprake is. Uit de verklaringen van de door de vrouw ingeschakelde deskundigen kan dan ook hooguit de conclusie getrokken worden dat op basis van de gespreksvoering door De Jong met [de minderjarige] geen bewijs is geleverd voor misbruik en/of mishandeling, en evenmin bewijs voor het tegendeel. Dat wil echter nog niet zeggen dat daarmee de algehele conclusie van De Jong op grond van het totaal aan onderzoeksresultaten niet had mogen zijn dat de seksuele ontwikkeling van [de minderjarige] ongestoord verloopt en dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor misbruik en/of mishandeling.
vanwege de onbepaaldheid vooralsnog geen beslissing”). Het hof legt het dictum in voormelde beschikking dan ook zo uit dat de rechtbank daarmee niet uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk een einde heeft willen maken aan het geding op dit punt. Dat de rechtbank een en ander ook zo heeft bedoeld, blijkt wel uit de bestreden beschikking, waarin de rechtbank overweegt dat zij vanwege de onbepaaldheid destijds – ten tijde van de beschikking van 14 maart 2012 – vooralsnog geen beslissing omtrent de kinderopvangtoeslag kon nemen. De rechtbank kon dan ook in de bestreden beschikking alsnog een inhoudelijke beslissing geven op het door de man bij brief van 17 oktober 2013 ingediende aanvullende verzoek.