ECLI:NL:GHAMS:2014:74

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
200.131.509/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de vrouw

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag over twee minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de man en de vrouw. De man is op 8 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en de vrouw werd belast met het eenhoofdig gezag. De vrouw heeft op 3 september 2013 een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben nadere stukken ingediend. De zaak is op 5 december 2013 ter terechtzitting behandeld, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De minderjarige kinderen zijn niet verschenen, maar het hof heeft wel een brief van het oudste kind ontvangen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben in 2002 gezamenlijk gezag over de kinderen laten aantekenen, maar de kinderen verblijven bij de vrouw. De vrouw heeft in eerdere procedures verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen, wat door de Raad voor de Kinderbescherming werd onderzocht. In eerdere rapporten werd geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te houden, maar de situatie is veranderd. De communicatie tussen de ouders is problematisch en er zijn zorgen over de ontwikkeling van de kinderen.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat er onvoldoende vertrouwen is dat de ouders in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de kinderen. De communicatie tussen de ouders is niet verbeterd en er is een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Het hof concludeert dat het in het belang van de kinderen is dat de vrouw het eenhoofdig gezag krijgt, om verdere escalaties en schade aan de ontwikkeling van de kinderen te voorkomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 21 januari 2014
Zaaknummer: 200.131.509/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/471478 / FA RK 10-8348 (MN/ NW)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. H.S.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.M. Blom te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 8 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 8 mei 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/471478 / FA RK 10-8348 (MN/ NW).
1.3.
De vrouw heeft op 3 september 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 12 november 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 22 november 2013 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 5 december 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw F.L.M. Huizinga, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.8.
De minderjarige […] (hierna: [kind 1]) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.9.
Na de zitting heeft het hof op 9 december 2013 een brief van [kind 1] ontvangen. Het hof heeft partijen schriftelijk een zakelijke weergave van de brief van [kind 1] gegeven en hen in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
1.10.
De vrouw heeft op 18 en 24 december 2013 een schriftelijke reactie ingediend.
De man heeft op 24 december 2013 een schriftelijke reactie ingediend.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren [kind 1] [in] 2001 en […] (hierna: [kind 2]) [in] 2002 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). De man heeft de kinderen erkend. Partijen hebben in 2002 in het gezagsregister laten aantekenen dat zij gezamenlijk gezag over de kinderen hebben. De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.2.
In de onderhavige zaak is bij tussenbeschikking van 26 januari 2011, voor zover van belang, de behandeling van het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk met de man over de kinderen uitgeoefende ouderlijk gezag te beëindigen en haar alleen met dit gezag te belasten pro forma aangehouden in afwachting van het verloop van de contactregeling tussen de man en [kind 2].
2.3.
Bij tussenbeschikking van 30 november 2011 is, voor zover van belang, de Raad verzocht een onderzoek te verrichten ten aanzien van de vraag of eenhoofdig gezag, conform het verzoek van de vrouw, in het belang van de kinderen is. Met het oog op dit onderzoek is de zaak pro forma aangehouden.
2.4.
In zijn rapport van 4 april 2012 heeft de Raad de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de vrouw haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen nog één keer aan te houden voor de periode van zes maanden in afwachting van de uitkomst van mediation of een andere vorm van begeleiding van de ouders.
2.5.
Bij tussenbeschikking van 18 juli 2012 is, voor zover van belang, de Raad verzocht een aanvullend rapport en advies uit te brengen over het verzoek van de vrouw haar te belasten met het eenhoofdig gezag, en de behandeling pro forma aangehouden.
2.6.
In zijn rapport van 16 november 2012 heeft de Raad de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de vrouw haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen af te wijzen en het gezamenlijk gezag in stand te houden.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vrouw, het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en de vrouw voortaan belast met de uitoefening van het gezag over de kinderen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag alsnog af te wijzen.
3.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn hoger beroep af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan de orde is de vraag of het gezamenlijk gezag over de kinderen dient te worden beëindigd.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezamenlijk gezag op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Een dergelijk verzoek kan worden toegewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechter bepaalt dan aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der kinderen toekomt.
4.3.
De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag heeft beëindigd. Hij voert daartoe aan dat de Raad in zijn rapport van 16 november 2012 na grondig onderzoek heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te laten. De vrouw en haar familie stellen alles in het werk om hem uit het leven van de kinderen te bannen. Volgens de man heeft het eenhoofdig gezag ertoe geleid dat de kinderen zich thans klem en verloren voelen tussen de ouders. Hij merkt dat hij steeds verder van de kinderen komt af te staan en dat ook de kinderen daaronder lijden, aldus de man.
4.4.
De vrouw betwist de stellingen van de man. Zij voert aan dat de communicatie tussen partijen ondanks de hulpverlening niet is verbeterd en ook in de toekomst geen verbetering in de communicatie is te verwachten. Het raadsonderzoek was ter zitting bij de rechtbank op 19 maart 2013 reeds achterhaald door de ontwikkelingen die zich na het uitbrengen van het rapport hebben voorgedaan. Uit het eindverslag van PuntP blijkt dat partijen niet in staat zijn om gezamenlijk afspraken over de kinderen te maken. De vrouw stelt dat het eenhoofdig gezag tot meer rust heeft geleid en de kinderen thans niet klem of verloren zitten tussen de ouders. Het gaat goed met de kinderen en hun therapieën zijn afgerond. Volgens de vrouw zal bij gezamenlijk gezag de onrust weer toenemen, omdat de man zich opnieuw veelvuldig zal mengen in het leven van de vrouw en de kinderen. Voorts heeft de man in het verleden niet gereageerd wanneer de vrouw hem wilde betrekken bij de opvoeding en verzorging van de kinderen alsmede bij over de kinderen te nemen beslissingen, aldus de vrouw.
4.5.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het raadsrapport van 16 november 2012 is achterhaald. De kinderen hebben veel last gehad van de ruzies tussen de ouders. De communicatie tussen de ouders is in eerste instantie onder begeleiding van PuntP verbeterd, maar deze ontwikkeling heeft zich niet voortgezet en de inspanningen hebben geen resultaat gehad. In november 2012 was de Raad nog terughoudend om te adviseren het gezag alleen aan de vrouw toe te kennen, maar thans ziet de Raad daar wel aanleiding toe.
4.6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er al gedurende een reeks van jaren grote problemen zijn in de communicatie tussen partijen. De ouders hadden en hebben veel ruzies, ook in het bijzijn van de kinderen. Er is mediation ingezet, die voortijdig is afgebroken. De ouders hebben meegewerkt aan persoonlijke en gemeenschappelijke therapie bij PuntP, waarbij het de ouders aanvankelijk lukte om met elkaar afspraken over de kinderen te maken. Echter na het raadsrapport van 16 november 2012 zijn de gezamenlijke therapiesessies met de ouders door PuntP beëindigd, omdat zij niet effectief waren. De escalaties tussen de ouders zijn zeer belastend voor de kinderen geweest. Er waren zorgen over het gedrag en de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind 1], waarvoor zij hulp bij Altra en PuntP heeft gehad. Voorts heeft [kind 2] therapie bij PuntP gevolgd, omdat er zorgen waren over zijn ontwikkeling. Gebleken is dat het thans goed gaat met de kinderen en zij geen therapie meer volgen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de man en de vrouw niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij niet in staat zijn beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg te nemen, althans vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. Dat de communicatie tussen hen niet wezenlijk is verbeterd, ligt naar het oordeel van het hof aan beide partijen. In de gegeven omstandigheden acht het hof voorts niet aannemelijk dat verbetering van de communicatie tussen partijen binnen afzienbare termijn te verwachten is. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling kunnen constateren dat partijen niet in staat zijn tot begrip voor en communicatie met elkaar. Gezamenlijk gezag zou betekenen dat de man en de vrouw gedwongen zijn om met elkaar te overleggen omtrent belangrijke beslissingen over de kinderen, terwijl gezamenlijk overleg telkens het risico met zich brengt dat er nieuwe escalaties ontstaan die schade voor de ontwikkeling van de kinderen kunnen meebrengen. Het hof is dan ook van oordeel dat beëindiging van het gezamenlijk gezag en toekenning van het eenhoofdig gezag over de kinderen aan de vrouw is aangewezen nu er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Hetgeen de man heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag derhalve bekrachtigen.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, M.F.G.H. Beckers en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. van Boheemen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.