ECLI:NL:GHAMS:2014:687

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
200.124.202/01 en 200.124.204/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie in het kader van echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw, die in 1998 zijn gehuwd, hebben twee kinderen. Hun huwelijk is op 3 april 2013 ontbonden. De man heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Alkmaar, waarin de alimentatieverplichtingen waren vastgesteld. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De man verzocht om een verlaging van de kinderalimentatie en de afwijzing van de partneralimentatie, terwijl de vrouw een verhoging van de partneralimentatie en een aanpassing van de kinderalimentatie vroeg.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen. De man woont en werkt in Australië en heeft een bruto inkomen van A$ 1.692,- per week. De vrouw ontvangt een WAO-uitkering en heeft een lager inkomen. Het hof heeft de draagkracht van de man en de behoefte van de kinderen vastgesteld, evenals de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie. Het hof heeft geoordeeld dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moet betalen van € 550,- per kind per maand tot 1 juli 2013 en € 544,- per kind per maand daarna. De partneralimentatie voor de vrouw is vastgesteld op € 150,- per maand tot 1 juli 2013, waarna deze op nihil is gesteld.

Daarnaast heeft het hof zich gebogen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw had een bedrag van € 9.200,- van de gezamenlijke spaarrekening opgenomen, wat de man als benadeling van de gemeenschap beschouwde. Het hof oordeelde dat de vrouw dit bedrag had gebruikt voor de kosten van de huishouding en dat de man geen recht had op een vergoeding. Ook de verkoop van een terrasoverkapping door de vrouw werd besproken, waarbij het hof oordeelde dat de vrouw dit in redelijkheid had mogen doen. De man werd veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 125,39 aan de vrouw, terwijl de vrouw € 819,03 aan de man moest vergoeden. De beschikking van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd en voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 11 maart 2014
Zaaknummers: 200.124.202/01 en 200.124.204/01
Zaaknummer eerste aanleg: 134411/ES RK 12-10 (echtscheiding) en 141703/ES RK 12-1408 (verdeling)
in de zaken in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G.J.R. van der Kolk te Hilversum,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. L.M. Wagemaker te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 25 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 27 december 2012 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 134411/ES RK 12-10 (echtscheiding) en 141703/ES RK 12-1408 (verdeling).
1.3.
De vrouw heeft op 1 mei 2013 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De man heeft op 13 juni 2013 een verweerschrift in het hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.5.
De man heeft op 19 augustus 2013 en 25 augustus 2013 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaken zijn op 28 augustus 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.8.
Na de behandeling ter zitting hebben zowel de vrouw als de man stukken aan het hof toegezonden. Ter griffie zijn ingekomen:
- een brief van 9 september 2013 van de zijde van de vrouw, met producties;
- een brief van 19 september 2013 van de zijde van de man met een reactie op voornoemde brief van de vrouw;
- een brief van 8 oktober 2013 van de zijde van de vrouw, met nadere producties;
- een brief van 18 oktober 2013 van de zijde van de man, met producties;
- een brief van 29 oktober 2013 van de zijde van de vrouw;
- een brief van 12 november 2013 van de zijde van de man, met een nadere productie.
Het hof heeft de door de vrouw als productie bij haar brief van 9 september 2013 overgelegde draagkrachtberekening buiten beschouwing gelaten, nu de vrouw ter zitting niet was toegelaten tot overlegging daarvan.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1998 gehuwd. Hun huwelijk is op 3 april 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 27 december 2012 van de rechtbank Alkmaar in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 1999 en [kind b] [in] 2006 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
2.2.
Bij beschikking van 1 maart 2012 heeft de rechtbank Alkmaar, voor zover van belang, als voorlopige voorziening in de zin van artikel 821 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 182,35 per kind per maand met ingang van 1 maart 2012. Voorts is toen een verzoek van de vrouw om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud afgewezen.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1974. Hij is alleenstaand en woont in Australië.
Hij is werkzaam in loondienst bij […] Volgens de loonstroken over juli 2012 tot en met september 2012 bedroeg zijn salaris A$ 1.692,- bruto per week en werd hierop aan belastingen A$ 421,- per week in mindering gebracht. Het netto inkomen bedroeg A$ 1.271,- per week.
Aan huur betaalt hij A$ 1.732,- per maand.
Aan verzekeringen (inclusief ziektekostenverzekering) betaalt hij A$ 276,- per maand.
Hij heeft een schuld bij Nationale-Nederlanden vanwege restschuld na aflossing van de hypotheeklening. Vanaf 1 juli 2013 betaalt hij hierop € 600,- aan aflossing per maand.
2.4.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1971. Zij vormt met de kinderen van partijen een eenoudergezin.
Zij ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO). Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 19.973,-.
Aan huur en enige servicekosten betaalt zij sinds 17 mei 2013 € 536,- per maand. De huurtoeslag bedraagt € 1.794,- voor de periode vanaf 1 juni 2013 tot en met 31 december 2013.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 156,- per maand. Zij ontvangt een zorgtoeslag van € 1.060,- per jaar. Het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden bedraagt € 350,- per jaar. Dit bedrag wordt gedeeltelijk verbruikt.
Zij ontvangt een kindgebonden budget van € 1.784,- per jaar.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang:
- bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw telkens, voor zover het de nog niet verstreken termijnen betreft bij vooruitbetaling € 592,50 per kind per maand zal voldoen, één en ander met ingang van de dag van inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- bepaald dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud zal betalen van € 416,- per maand telkens bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van de dag van inschrijving van die beschikking in voornoemde registers;
- de verdeling van de tussen partijen bestaand hebbende huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld overeenkomstig hetgeen in die beschikking is overwogen en beslist;
- de man veroordeeld om, wegens onderbedeling van de vrouw als gevolg van de verdeling, aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 56,20.
3.2.
De man verzoekt – na wijziging van zijn verzoek ter terechtzitting in hoger beroep –, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- te bepalen dat hij zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van niet hoger dan € 222,- per kind per maand bij vooruitbetaling te voldoen, zolang hij de restschuld na aflossing van de hypotheeklening bij Nationale-Nederlanden voldoet voor het deel dat de man met de vertegenwoordiger van de bank heeft afgesproken;
- het verzoek van de vrouw tot bepaling van een bijdrage in haar levensonderhoud af te wijzen;
- te bepalen dat de vrouw in het kader van de verdeling aan de man zal moeten betalen de som van € 7.347,88, althans een bedrag als het hof in goede justitie zal bepalen;
- op alle voorgaande punten een zodanige beslissing te nemen, ook voor wat betreft betaalbaarstelling, bijdragen en data, als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.3.
De vrouw verzoekt in principaal appel het hoger beroep van de man af te wijzen, dan wel de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. In incidenteel appel verzoekt de vrouw – naar het hof begrijpt –, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de man een uitkering tot haar levensonderhoud zal betalen van € 631,60 per maand en te bepalen dat de man in het kader van de verdeling aan de vrouw nog zal moeten betalen € 69,19.
3.4.
De man verzoekt in incidenteel appel het hoger beroep van de vrouw af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel hoger beroep:
4.1.
Gelet op de inhoud van de grieven in principaal en in incidenteel hoger beroep en hun onderlinge samenhang ziet het hof aanleiding deze gezamenlijk te behandelen. Ter beoordeling staat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
4.2.
Het hof stelt voorop dat bij het omrekenen van Australische dollars naar euro’s is uitgegaan van de wisselkoers van 3 april 2013, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Dat de wisselkoers nadien is veranderd – volgens de man is de koers gedaald –, is een omstandigheid die het hof niet in aanmerking zal nemen, nu dit effecten heeft op zowel de inkomsten- als de lastenkant van de man. Voorts is het hof van oordeel dat dergelijke wisselkoerseffecten als uitgangspunt voor rekening van de man moeten komen, nu de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en de kosten van levensonderhoud van de vrouw in euro’s niet aan schommelingen onderhevig zijn. Het hof overweegt daarbij dat dit niet anders zal zijn als de koers zal stijgen.
Kinderalimentatie
4.3.
Partijen hebben geen grief gericht tegen de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum voor de kinderalimentatie, zijnde de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, 3 april 2013. Ook het hof zal dus van die ingangsdatum uitgaan. Aangezien op 1 april 2013 de nieuwe richtlijn voor de berekening van kinderalimentatie van de Werkgroep Alimentatienormen in werking is getreden en het in de onderhavige zaak een eerste vaststelling van de kinderalimentatie betreft, zal het hof de nieuwe richtlijn toepassen.
4.4.
Bij de bepaling van de behoefte van de kinderen zal het hof in het onderhavige geval, ondanks het feit dat partijen medio 2011 uiteen zijn gegaan, niet van het gezamenlijk gezinsinkomen van 2011 uitgaan. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in 2011 de man een hoger inkomen heeft genoten door veel overwerk en het gezin veel kosten heeft gemaakt doordat zij een gedeelte van dat jaar in Australië hebben gewoond. Het hof zal daarom in redelijkheid uitgaan van het gemiddelde netto gezinsinkomen van partijen over de jaren 2008 tot en met 2010. De man heeft onbetwist gesteld dat het gemiddelde netto gezinsinkomen van partijen in die jaren € 4.834,- per maand bedroeg. Gelet daarop en de overige omstandigheden van dit geval kan de behoefte van de kinderen niet hoger worden vastgesteld dan de man heeft betoogd, te weten € 567,- per kind per maand.
4.5.
Bij de berekening van de draagkracht van de man zal het hof het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man tot uitgangspunt nemen. Het hof zal aan de zijde van de man uitgaan van zijn inkomen uit arbeid van A$ 1.692,- bruto per week en A$ 421,- per week aan daarop ingehouden belastingen, zoals is gebleken uit de loonstroken over juli 2012 tot en met september 2012. Het nettosalaris van de man bedraagt derhalve A$ 1.271,- / € 1.039,- per week (€ 4.502,- per maand). Daarnaast gaat het hof in navolging van de rechtbank ervan uit dat de man een kerstgratificatie zal ontvangen van A$ 1.000,- / € 817,-. Het hof zal rekening houden met de kosten die de man heeft voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering in Australië van A$ 111,50 / € 91,- per maand, nu hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij zijn werkgever noch bij de Australische overheid hiervoor is verzekerd.
De draagkracht van de man zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 850,-)], nu zijn netto besteedbaar inkomen hoger is dan € 1.500,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man op het besteedbaar inkomen 30% in mindering zal worden gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening zal worden gehouden met een bedrag van € 850,- aan overige lasten en dat zal worden uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.
Het hof zal in aanmerking nemen de schuld aan Nationale-Nederlanden vanwege restschuld na aflossing van de hypotheeklening. Tussen partijen is niet in geschil dat deze schuld stamt uit het huwelijk van partijen. Daarnaast heeft de man met zijn producties 74, 75 en 76 bij zijn brief van 18 oktober 2013 genoegzaam aangetoond dat hij daadwerkelijk op deze lening vanaf 1 juli 2013 € 600,- per maand aflost. De stelling van de vrouw dat de waarde van de spaarpolissen zal worden benut voor aflossing van de restschuld, maakt het vorenstaande niet anders, nu onvoldoende duidelijk is gemaakt wat de waarde van de spaarpolissen is. Het hof zal dan ook vanaf 1 juli 2013 rekening houden met een aflossing van € 600,- per maand. Dit doet het hof, gelet op de daarvoor geldende toepasselijke normen, door voormeld bedrag van € 850,- per maand aan overige lasten te verhogen met € 600,- met ingang van 1 juli 2013. Het hof zal geen rekening houden met fiscaal voordeel, nu de man in Nederland niet belastingplichtig is.
Gezien het voorgaande bedraagt de beschikbare draagkracht voor kinderalimentatie van de man over de periode van 3 april 2013 tot 1 juli 2013 € 1.600,- per maand en vanaf 1 juli 2013 € 1.180,- per maand. Door de man is niet aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met een zorgkorting, zodat het hof deze korting niet toepast. Het hof zal evenmin toepassing geven aan de aanvaardbaarheidstoets, nu de man daarop geen beroep heeft gedaan.
4.6.
Op grond van de huidige richtlijn is bij de vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen ook de draagkracht van de vrouw van belang teneinde te bepalen wie tot welk bedrag moet bijdragen in de behoefte van de kinderen. Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw gaat het hof uit van het fiscaal loon zoals dit is vermeld op haar jaaropgave over 2012, met dien verstande dat het fiscaal loon wordt verminderd met de ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet van € 1.325,-, nu per 1 januari 2013 deze inhouding is vervallen.
De draagkracht van de vrouw zal worden vastgesteld aan de hand van de toepasselijke draagkrachttabel, nu haar netto besteedbaar inkomen lager is dan € 1.500,- per maand. Uitgaande van die tabel heeft de vrouw een beschikbare draagkracht van € 50,- per maand.
4.7.
Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen over de periode van 3 april 2013 tot 1 juli 2013 van € 550,- per kind per maand en vanaf 1 juli 2013 € 544,- per kind per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
Partneralimentatie
4.8.
In hoger beroep zijn zowel de alimentatiebehoefte van de vrouw als de draagkracht van de man aan de orde. Het hof ziet aanleiding eerst de draagkracht van de man tot het betalen van partneralimentatie te onderzoeken. Bij de bepaling van de draagkracht van de man zal het hof uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven, behoudens voor zover in het navolgende hiervan zal worden afgeweken. Het hof zal daarbij de norm voor een alleenstaande hanteren.
4.9.
Met betrekking tot het inkomen van de man overweegt het hof dat de man in Australië werkt en woont en aldaar belastingplichtig is. Omdat het Australische belastingstelsel verschilt van het Nederlandse zal het hof bij het bepalen van de draagkracht van de man niet uitgaan van zijn bruto salaris, doch het inkomen van de man omrekenen naar een netto bedrag en op basis daarvan zijn draagkracht bepalen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 is weergegeven zal het hof uitgaan van een nettosalaris van de man van € 4.502,- per maand, een door hem te betalen bijdrage voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 91,- per maand en een kerstgratificatie van € 817,-.
4.10.
Voor wat betreft de lasten van de man overweegt het hof als volgt.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat van de man niet langer gevergd kon worden dat hij zijn baan in Nederland behield, omdat dit geestelijk en fysiek niet was vol te houden door het vele reizen en overwerk. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in Nederland in zijn specialisme geen financieel gunstigere baan kon vinden dan de baan in Australië. De man heeft deze keuze dan ook in redelijkheid kunnen maken.
Het hof verwerpt de stelling van de man dat het leven in Australië duurder is dan het leven in Nederland. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, is deze stelling onvoldoende aannemelijk geworden. Hoewel de man een verklaring van 28 september 2012 van een notaris heeft overgelegd, is onvoldoende duidelijk gemaakt waarop de conclusie van de notaris is gebaseerd dat de maandbedragen een accurate indicatie van kosten in Australië zijn. Dit betekent dat het hof rekening zal houden met het Wwb-normbedrag voor een alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, in welk bedrag is verdisconteerd de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud, gas, elektra, telefoon, televisie, internet en kleding.
Het hof ziet geen aanleiding van een fictief lagere woonlast van de man uit te gaan. Gelet op de verhouding tussen het inkomen van de man en de hoogte van zijn woonlasten, is bij de man geen sprake van een onredelijke woonlast. Het hof zal zijn woonlasten van A$ 1.732,- / € 1.415,- per maand dan ook volledig in aanmerking nemen.
Het hof zal evenals de rechtbank rekening houden met verzekeringen (inclusief ziektekostenverzekering) van A$ 276,- / € 226,- per maand. Daarnaast houdt het hof rekening met het eigen risico voor medische kosten van A$ 100,- / € 82,- per maand. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voornoemde kosten daadwerkelijk maakt.
Het hof zal geen rekening houden met premies voor de polissen 97331638 en 97828361 van het RVS Garantie Toekomstplan, nu niet is aangetoond dat hij deze premies vanaf 3 april 2013 nog betaalt. In de onderhavige procedure kan het hof niet oordelen wat met deze polissen dient te gebeuren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof voorts in aanmerking nemen de schuld aan Nationale-Nederlanden vanwege restschuld na aflossing van de hypotheeklening. Het hof zal aan de zijde van de man vanaf 1 juli 2013 rekening houden met een aflossing van € 600,- per maand.
4.11.
Het hof zal de draagkracht van de man bepalen aan de hand van een draagkrachtberekening volgens de netto methode en zal daarbij geen rekening houden met fiscaal voordeel, nu de man in Nederland niet belastingplichtig is. Gelet op de financiële omstandigheden van het onderhavige geval zal het hof bij de berekening van de draagkracht ten behoeve van de partneralimentatie uitgaan van een draagkrachtpercentage van 60, zoals ook in de bruto-methode gebruikelijk is.
4.12.
Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de man over de periode van 3 april 2013 tot 1 juli 2013 draagkracht voor een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 150,- per maand. Vanaf 1 juli 2013 heeft de man geen draagkracht meer voor partneralimentatie.
4.13.
Resteert de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw. De rechtbank heeft die behoefte bepaald op de hoogte van de door haar verzochte partneralimentatie, nu de man in eerste aanleg onvoldoende had weersproken dat de vrouw aan die uitkering behoefte had. In hoger beroep heeft de man de hoogte van de behoefte alsnog ter discussie gesteld en aangevoerd dat die behoefte niet kan worden bepaald aan de hand van de zogenaamde hof-norm (60%-methode). Aan de hand van die methode becijfert de vrouw in hoger beroep evenwel haar behoefte op € 3.266,40 netto per maand.
Zoals hiervoor overwogen hadden partijen over de jaren 2008 tot en met 2010 een netto-gezinsinkomen van € 4.834,- per maand. De vrouw heeft thans een WAO-uitkering, welke blijkens de door haar overgelegde betaalspecificatie van juli 2013 netto € 1.043,- per maand bedroeg. Onder deze omstandigheden acht het hof aannemelijk dat de behoefte van de vrouw aan een aanvullende uitkering van de man in elk geval hoger is dan zijn hierboven vastgestelde draagkracht daarvoor. Dat de vrouw met de kinderen bij haar ouders heeft ingewoond in afwachting van een huurwoning, maakt dat niet anders, reeds nu dit slechts een tijdelijke situatie betrof. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven hoe hoog de aanvullende behoefte van de vrouw precies is.
4.14.
De conclusie is dat een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw overeenkomstig de draagkracht van de man in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Het hof merkt nog op dat de partneralimentatie door de man uit zijn netto inkomen dient te worden voldaan, terwijl de vrouw daarover belasting dient te betalen.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
4.15.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verdeling vastgesteld van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Als peildatum voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap geldt 4 januari 2012. Het hoger beroep is beperkt tot drie punten. De man grieft in principaal appel over een opname door de vrouw van € 9.200,- van de spaarrekening [nummer] en over de terrasoverkapping. De vrouw grieft in incidenteel appel over de waterschapsbelasting.
Opname door de vrouw van € 9.200,- van de spaarrekening [nummer]
4.16.
De man stelt dat de vrouw een bedrag van € 9.200,- heeft opgenomen van de spaarrekening van partijen. Deze opname, verminderd met betaling daaruit van de restschuld van de auto, levert volgens hem een benadeling van de gemeenschap op. De vrouw heeft kort nadat de echtscheidingsprocedure was aangevangen dit bedrag voor zich behouden zonder overleg, aldus de man. De vrouw erkent dat zij een bedrag van € 9.200,- heeft opgenomen. Zij stelt dat de opgenomen bedragen zijn opgegaan aan de kosten van de huishouding en niet verdeeld dienen te worden.
Ten aanzien van de door de vrouw opgenomen bedragen tot 4 januari 2012 is het hof van oordeel dat man onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een situatie in de zin van artikel 1:164 Burgerlijk Wetboek op grond waarvan de vrouw een vergoeding aan de man zou zijn verschuldigd. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep een adequate verklaring gegeven dat zij naast pinbetalingen contante opnames heeft gedaan om de kosten van de gemeenschappelijke huishouding te voldoen. Anders ligt het met de door de vrouw opgenomen bedragen na 4 januari 2012 die geen betaling van de restschuld van de auto betreffen, zijnde een bedrag van € 688,06. Hetgeen aanwezig is op de peildatum dient door partijen gelijkelijk te worden verdeeld. Nu niet is gebleken dat partijen het eens waren over de opnamen van € 688,06 door de vrouw voor kosten van de huishouding, komen die opnamen voor rekening van de vrouw en dient zij de helft daarvan (zijnde € 344,03) aan de man te vergoeden.
Terrasoverkapping
4.17.
De man stelt dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld door de terrasoverkapping zonder overleg te goedkoop te verkopen en de opbrengst voor zich te houden. Hij stelt dat de vrouw de opbrengst met hem dient te verdelen en aan hem een vergoeding dient te voldoen ter grootte van de helft van het geleden verlies ten opzichte van de aankoop- en montagewaarde van € 7.000,-. De vrouw betwist dat er sprake is van benadeling. De totaalfactuur voor de veranda, de zonwering en de verlichting bedroeg € 5.346,67. Op verzoek van de makelaar heeft zij de terrasoverkapping verwijderd, omdat deze kapot was en daarom geen meerwaarde voor de verkoop zou opleveren. Zij stelt dat de opbrengst van € 950,- is opgemaakt aan kosten van de huishouding.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw na 4 januari 2012 de terrasoverkapping heeft verwijderd en verkocht. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de terrasoverkapping in januari 2012 door storm kapot is gegaan, geen toegevoegde waarde aan de woning had en dat zij daarom de terrasoverkapping heeft verwijderd en verkocht. Uit een e-mail van 6 december 2012 van de makelaar blijkt dat die destijds heeft aangegeven dat als een veranda kapot is, die beter weggehaald kan worden. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw de keuze om de terrasoverkapping te verwijderen en te verkopen in redelijkheid heeft mogen maken. Dat zij de verzekering niet heeft ingeschakeld, maakt het vorenstaande niet anders. Mede gelet op de door de vrouw overgelegde factuur van 4 mei 2012 acht het hof voldoende aannemelijk dat de verkoopopbrengst van de terrasoverkapping € 950,- bedroeg. Nu niet is gebleken dat partijen het eens waren dat de vrouw de opbrengst van € 950,- zou aanwenden voor kosten van de huishouding, dient de vrouw de helft van die opbrengst aan de man te vergoeden.
Waterschapsbelasting
4.18.
De vrouw stelt dat de nota van de Hoogheemraadschap van 31 oktober 2012 ter zake de waterschapsbelasting over jaar 2012 verbonden aan de voormalig echtelijke woning in de verdeling dient te worden betrokken. Zij heeft de laatste afrekening van waterschapsbelasting over jaar 2012 betaald en de man dient een bedrag van € 69,19 aan haar te voldoen, aldus de vrouw. De man betwist dat hij is gehouden een bedrag van € 69,19 aan de vrouw te voldoen. De vrouw heeft met de opname van € 9.200,- van de spaarrekening van partijen de opgelegde waterschapsbelasting kunnen voldoen.
Het hof is van oordeel dat de nota van de Hoogheemraadschap verbonden is met de voormalig echtelijke woning en derhalve voor rekening van beide partijen dient te komen. Het voorgaande leidt ertoe dat de man € 69,19 aan de vrouw dient te vergoeden.
Slotsom
4.19.
De bestreden beschikking zal (gedeeltelijk) worden vernietigd voor zover daarin is geoordeeld:
  • dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw telkens, voor zover het de nog niet verstreken termijnen betreft, bij vooruitbetaling zal voldoen € 592,50 per kind per maand, één en ander met ingang van de dag van inschrijving van die beschikking;
  • dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud zal betalen van € 416,- per maand telkens bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van de dag van inschrijving van die beschikking;
  • dat de vordering van de man dat de vrouw de helft van het opgenomen bedrag van de spaarrekening [nummer] van € 9.200,- aan hem dient te betalen, wordt afgewezen (rechtsoverweging 6.21);
  • dat de vordering van de man dat de vrouw de helft van de waarde van de terrasoverkapping aan hem dient te vergoeden, wordt afgewezen (rechtsoverweging 6.24);
  • dat de man, wegens onderbedeling van de vrouw als gevolg van de verdeling, aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 56,20.
Gelet op rechtsoverweging 6.26 van de bestreden beschikking en hetgeen hiervoor onder 4.18 is overwogen, dient de man aan de vrouw te betalen een bedrag van (€ 56,20 plus € 69,19 =) € 125,39. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.16 en 4.17 is overwogen, dient de vrouw aan de man te betalen een bedrag van (€ 344,03 plus € 475,- =) € 819,03. Voor het overige zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
4.20.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin is geoordeeld:
  • dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw telkens, voor zover het de nog niet verstreken termijnen betreft, bij vooruitbetaling zal voldoen € 592,50 per kind per maand, één en ander met ingang van de dag van inschrijving van die beschikking;
  • dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud zal betalen van € 416,- per maand telkens bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van de dag van inschrijving van die beschikking;
  • dat de vordering van de man dat de vrouw de helft van het opgenomen bedrag van de spaarrekening [nummer] van € 9.200,- aan hem dient te betalen, wordt afgewezen (rechtsoverweging 6.21);
  • dat de vordering van de man dat de vrouw de helft van de waarde van de terrasoverkapping aan hem dient te vergoeden, wordt afgewezen (rechtsoverweging 6.24);
  • dat de man, wegens onderbedeling van de vrouw als gevolg van de verdeling, aan de vrouw een bedrag van € 56,20 dient te voldoen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 3 april 2013 tot 1 juli 2013 op € 550,- (VIJFHONDERD VIJFTIG EURO) per kind per maand en met ingang van 1 juli 2013 op € 544,- (VIJFHONDERD VIERENVEERTIG EURO) per kind per maand;
  • bepaalt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 3 april 2013 tot 1 juli 2013 op € 150,- (HONDERD VIJFTIG EURO) per maand en met ingang van 1 juli 2013 op nihil;
  • bepaalt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 819,03 dient te vergoeden;
  • bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 125,39 dient te vergoeden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, W.J. van den Bergh en J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. van Boheemen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014.