ECLI:NL:GHAMS:2014:669

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
10 maart 2014
Zaaknummer
200.138.198-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van [appellante] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. [appellante] had eerder, op 26 november 2013, een verzoek tot toelating tot de schuldsanering ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, maar dit verzoek was afgewezen. In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat zij te goeder trouw was ten aanzien van haar schulden, die onder andere waren ontstaan door een onjuiste uitkering van de Dienst Werk en Inkomen (DWI). Tijdens de zitting op 4 maart 2014 heeft [appellante] haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat haar schulden waren ontstaan in een periode van persoonlijke tegenslagen, waaronder de ziekte van haar vader en haar eigen arbeidsongeschiktheid. Het hof heeft de argumenten van [appellante] zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat zij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw was bij het ontstaan van haar schulden. De schuld aan de DWI was aanzienlijk en had zich opgelopen door het ontvangen van een uitkering naast haar inkomen uit werk. Ondanks de vaststelling dat [appellante] niet te goeder trouw was, heeft het hof besloten haar alsnog toe te laten tot de schuldsanering. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat [appellante] haar omstandigheden onder controle heeft gekregen, geen nieuwe schulden meer heeft laten ontstaan en zich actief inzet om haar financiële situatie te verbeteren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en verklaard dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing is, met een verwijzing naar de rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.138.198/01
rekestnummer rechtbank Noord Holland: C/15/206302/ FT RK 13.1576
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van
11 maart 2014
in de zaak van:
[appellante],
wonend te [woonplaats],
advocaat:
mr. J.J. Dijkmante Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Verzoekster wordt hierna [appellante] genoemd.
[appellante] is bij op 4 december 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 november 2013, waarbij haar verzoek tot toelating tot de schuldsanering is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 4 maart 2011. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Dijkman voornoemd, die het verzoekschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, de op 3 maart 2014 ingediende producties en van het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg. [appellante] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1.
[appellante] heeft in het verzoekschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe heeft [appellante] - samengevat en voor zover voor de beslissing van belang - het volgende aangevoerd. [appellante] betwist dat zij niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van de schuld aan de Dienst Werk en Inkomen (DWI). De schuld is ontstaan in de periode dat zij op zoek was naar een baan. In september 2010 had [appellante] een aanvraag bij de DWI gedaan voor een bijstandsuitkering. Medio november 2010 kreeg zij van het AMC een nul-urencontract aangeboden als voedingsassistente. [appellante] heeft de DWI hierover tijdig ingelicht, opdat deze bij de beslissingsaanvraag hiermee rekening kon houden. Aan [appellante] is destijds door de behandelaar bij de DWI medegedeeld dat dit bij de beslissing zou worden meegenomen en dat de aanvraag mogelijk tot het verstrekken van een aanvullende uitkering zou leiden. Toen medio februari 2011 de vader van [appellante] ernstig ziek werd, heeft [appellante] als enig aanwezig familielid de volledige verzorging op zich moeten nemen. In deze hectische periode, waarin [appellante] naast haar werk, de verzorging voor haar vader en als alleenstaande ouder nog die van haar twee kinderen had, raakte [appellante] het overzicht over haar financiën kwijt. De situatie verergerde toen [appellante] ook nog een dubbele breuk in haar middelste ruggenwervels opliep en hierdoor tijdelijk arbeidsongeschikt raakte. Het AMC verlengde haar contract niet waardoor de schulden opliepen. [appellante] is er steeds vanuit gegaan dat de uitkering die zij van de DWI ontving een aanvulling was op haar geringe inkomen, mede door haar eerdere mededeling over haar nul-urencontract aan de DWI. De mededeling van de DWI dat zij gedurende twaalf maanden een onjuiste uitkering had ontvangen kwam dan ook totaal onverwacht voor [appellante]. De DWI deelde haar ook mee dat, indien zij geen informatie zou verschaffen over haar activiteiten over de periode vanaf het moment van haar aanvraag tot november 2012, de DWI de gehele uitkering bij haar zou terugvorderen. Door de toenemende schuldenlast en het uiteindelijke overlijden van haar vader op 29 november 2012 raakte [appellante] in een depressie, waardoor zij verzuimde de DWI te voorzien van de verlangde informatie. Hierdoor werd de gehele uitkering van [appellante] teruggevorderd. Door haar geestestoestand heeft [appellante] verzuimd hiertegen tijdig in bezwaar te gaan. Een later ingediend bezwaar is wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet inhoudelijk behandeld. Door het leggen van beslagen door diverse instanties op onder meer haar loon liepen de schulden van [appellante] nog verder op. Inmiddels heeft [appellante] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het laten ontstaan van de schulden onder controle gekregen. Zij heeft het overlijden van haar vader een plaats gegeven en schuldhulpverlening van de gemeente Zaanstad ingeroepen. Thans houdt ze haar administratie goed bij, laat geen nieuwe schulden meer ontstaan, is hard op zoek naar werk èn is zich bewust van het strenge regime van de schuldsaneringsregeling. [appellante] verzoekt het hof haar alsnog tot de schuldsanering toe te laten.
2.2.
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Naar het oordeel van het hof is [appellante] hierin niet geslaagd. Gebleken is dat de schuld aan de DWI ter grootte van € 12.832,47 over de periode november 2010 tot en met 30 september 2011 is ontstaan door het verkrijgen van een uitkering naast haar inkomen uit werk. Daarnaast heeft [appellante] een grote (kinderopvang)schuld laten ontstaan van € 10.090,98 aan stichting OPA. Daarvan kan [appellante] een verwijt worden gemaakt.
2.3.
Ongeacht het antwoord op de vraag of de schuld aan de DWI door fraude is ontstaan, heeft [appellante] niet aannemelijk kunnen maken dat zij te goeder trouw was bij het ontstaan van de schuld aan de DWI. [appellante] had moeten begrijpen dat - een jaar lang - een maandelijks bedrag van € 1.000,= niet als een aanvullende uitkering kan worden beschouwd. Het is [appellante] zelf geweest die de DWI over haar nul-urencontract heeft geïnformeerd, zodat zij degene is die had moeten opmerken dat het hier niet slechts een aanvullende uitkering betrof, te meer nu zij telkens een vast bedrag van € 1.000,-- ontving in plaats van wisselende bedragen zoals dat veelal het geval zal zijn bij een aanvullende uitkering naast een nul-urencontract. Daarbij komt dat [appellante] voornoemd bedrag ook bleef ontvangen nadat haar contract door het AMC niet was verlengd en uit dien hoofde derhalve geen salaris meer ontving. Nu [appellante] tegen het terugvorderingsbesluit te laat bezwaar heeft gemaakt en dit in stand is gebleven staat in rechte vast dat zij de wettelijke inlichtingenplicht heeft geschonden en gehouden is tot terugbetaling. Hetgeen [appellante] heeft gesteld over haar geestestoestand na het overlijden van haar vader, dat zij gewend was een dergelijk bedrag te verdienen, haar DWI-behandelaar [appellante] er nooit op heeft gewezen dat zij informatie diende te verschaffen en dat zij niet wist dat zij tegen het terugvorderingsbesluit bezwaar kon maken – leidt niet tot een ander oordeel.
2.4.
Het hof acht evenwel gronden aanwezig om [appellante] alsnog tot de schuldsanering toe te laten, nu voldoende aannemelijk is geworden dat zij de omstandigheden die bepalend waren voor het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden onder controle heeft gekregen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellante], als alleenstaande ouder van twee kinderen, zich heeft ingespannen haar leven weer op de rit te krijgen. [appellante] heeft het overlijden van haar vader inmiddels een plaats kunnen geven en heeft voor haar financiële situatie de hulp ingeroepen van de dienst schuldhulpverlening van de gemeente Zaanstad. Ondanks het (noodgedwongen) stoppen van het budgetbeheer wegens de beëindiging van het minnelijk traject is gebleken dat [appellante] haar administratie weer op orde heeft. In dit verband acht het hof verder van belang dat [appellante] geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan en hard op zoek is naar werk en zich gemotiveerd toont. Aldus is sprake van een zodanige stabiele leefsituatie dat het vertrouwen bestaat dat [appellante] de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. Gelet op het vorenoverwogene dient aan [appellante] de kans te worden geboden haar schulden te saneren.

3.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep;
- verklaart alsnog op [appellante] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing;
- verwijst de zaak naar de rechtbank Noord-Holland om te worden voortgezet met inachtneming van het in dit arrest overwogene.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, F.J.P.M. Haas en E.J. Rotshuizen en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.