Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
11 maart 2014
mr. J.J. Dijkmante Hoofddorp.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van [appellante] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. [appellante] had eerder, op 26 november 2013, een verzoek tot toelating tot de schuldsanering ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, maar dit verzoek was afgewezen. In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat zij te goeder trouw was ten aanzien van haar schulden, die onder andere waren ontstaan door een onjuiste uitkering van de Dienst Werk en Inkomen (DWI). Tijdens de zitting op 4 maart 2014 heeft [appellante] haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat haar schulden waren ontstaan in een periode van persoonlijke tegenslagen, waaronder de ziekte van haar vader en haar eigen arbeidsongeschiktheid. Het hof heeft de argumenten van [appellante] zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat zij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw was bij het ontstaan van haar schulden. De schuld aan de DWI was aanzienlijk en had zich opgelopen door het ontvangen van een uitkering naast haar inkomen uit werk. Ondanks de vaststelling dat [appellante] niet te goeder trouw was, heeft het hof besloten haar alsnog toe te laten tot de schuldsanering. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat [appellante] haar omstandigheden onder controle heeft gekregen, geen nieuwe schulden meer heeft laten ontstaan en zich actief inzet om haar financiële situatie te verbeteren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en verklaard dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing is, met een verwijzing naar de rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling.