ECLI:NL:GHAMS:2014:654

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
200.134.145-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing incidentele vordering tot voeging in hoger beroep inzake aansprakelijkheid na verkeersongeval

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van London Verzekeringen N.V. en een andere appellant tegen een tussenvonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak draait om een vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding na een verkeersongeval dat plaatsvond op 28 maart 1996. [geïntimeerde] heeft London en/of [appellant sub 2] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van dit ongeval. London c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis waarin de rechtbank het beroep op verjaring van London heeft gehonoreerd, maar dat van [appellant sub 2] heeft verworpen.

In het hoger beroep heeft [X], de voormalig advocaat van [geïntimeerde], een incidentele vordering tot voeging ingediend, omdat hij vreest dat een ongunstige uitspraak voor [geïntimeerde] zijn rechtspositie negatief kan beïnvloeden. London c.s. hebben verweer gevoerd tegen deze vordering, stellende dat [X] geen voldoende belang heeft bij de voeging, aangezien de procedure in eerste aanleg nog niet is afgerond en de belangen van [X] en [geïntimeerde] in appel identiek zijn.

Het hof heeft echter geoordeeld dat [X] voldoende belang heeft bij de voeging, omdat een uitspraak in hoger beroep gevolgen kan hebben voor zijn aansprakelijkheid. Het hof heeft de incidentele vordering van [X] tot voeging aan de zijde van [geïntimeerde] toegewezen en de zaak naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van [X]. London c.s. zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident, met de beslissing over de proceskosten aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.134.145/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/520259/HA ZA 12-768
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 maart 2014
inzake
[X],
wonend te [woonplaats],
eiser in het incident,
advocaat:
mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
in de zaak van

1.de naamloze vennootschapLONDON VERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
[appellant sub 2],
wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat:
mr. G.C. Endedijk te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. B.F. Nuijens te Amsterdam.
Partijen worden hierna ieder afzonderlijk [X], London, [appellant sub 2] en[geïntimeerde] genoemd. Appellanten in de hoofdzaak, verweerders in het incident, worden hierna gezamenlijk London c.s. genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

London c.s. zijn bij dagvaarding van 16 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2013, dat onder bovengenoemd zaalnummer is gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en London c.s. en [X] als gedaagden.
London c.s. hebben bij memorie één grief aangevoerd, bewijs aangeboden en producties overgelegd, met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog - kort gezegd - de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd, bewijs aangeboden en producties overgelegd, met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van London c.s. in de proceskosten en de nakosten van het hoger beroep, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen arrest, uitvoerbaar bij voorraad.
[X] heeft op de voet van artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 353 lid 1 van dat wetboek incidenteel gevorderd dat hij zal worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van [geïntimeerde]. [X] heeft één productie overgelegd.
[X] heeft tevens een memorie van antwoord in de hoofdzaak ingediend. Bij rolbeslissing van 13 januari 2014 heeft de rolraadsheer voornoemde memorie van antwoord van [X] echter geweigerd op de grond dat deze prematuur is ingediend en beslist dat (eerst) de beslissing ten aanzien van de onderhavige incidentele vordering dient te worden afgewacht.
[geïntimeerde] heeft geantwoord in het incident en geconcludeerd tot referte.
London c.s. hebben verweer gevoerd in het incident, met conclusie dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met veroordeling van [X] - uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten van het incident .
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

In het incident
2.1
Het gaat in deze zaak, kort samengevat en voor zover in dit incident van belang, om het volgende. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg de veroordeling gevorderd van London en/of [appellant sub 2], althans [X], tot betaling van € 197.080,-, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede de vergoeding van haar overige schade, nader op te maken bij staat, en de vergoeding van haar buitengerechtelijke- en proceskosten, waaronder begrepen de nakosten. Hieraan heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat London en/of [appellant sub 2] aansprakelijk zijn voor de schade die zij als gevolg van een verkeersongeval op 28 maart 1996 - waarbij [appellant sub 2] met een door hem bestuurde taxi is aangereden tegen een door [geïntimeerde] bestuurde auto - heeft geleden en nog zal lijden. Voor zover London en/of [appellant sub 2] niet meer gehouden zijn tot vergoeding van die schade, omdat de betreffende aanspraken door verjaring zijn tenietgegaan, heeft [geïntimeerde] haar voormalig advocaat [X] aangesproken tot vergoeding van genoemde schade, op de grond dat hij niet tijdig de verjaring heeft gestuit. Bij het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep op verjaring van London gehonoreerd en dat van [appellant sub 2] verworpen en, voorts, hoger beroep van dat tussenvonnis opengesteld.
2.2
Van voormeld vonnis hebben London c.s. hoger beroep ingesteld. [X] heeft voeging aan de zijde van [geïntimeerde] gevorderd op de grond dat hij belang heeft bij het onderhavige geding, omdat een ongunstige uitspraak voor [geïntimeerde] in hoger beroep zijn rechtspositie nadelig kan beïnvloeden. Immers, indien in hoger beroep wordt geoordeeld dat de vordering van [geïntimeerde] op zowel London als [appellant sub 2] is verjaard, zal vaststaan dat [X] een beroepsfout heeft gemaakt en zal hij, indien [geïntimeerde] bewijst dat zij als gevolg van het ongeval van 28 maart 1996 méér schade heeft geleden dat tot nu toe door London is vergoed, gehouden zijn die schade te vergoeden. Indien het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd, zal vaststaan dat [X] niet gehouden is bedoelde schade van [geïntimeerde] te vergoeden, aldus steeds [X].
2.3
London c.s. hebben tegen de vordering tot voeging verweer gevoerd. Zij hebben, kort gezegd, aangevoerd dat [X] geen (voldoende) belang heeft bij zijn incidentele vordering, omdat de procedure in eerste aanleg niet is afgerond en (dus) nog geen oordeel is gegeven over de eventuele toewijsbaarheid van de vordering van [geïntimeerde] op [X]. Daarnaast zijn de belangen van [X] en [geïntimeerde] in appel identiek, zodat al hetgeen [X] zou willen stellen en betwisten door [geïntimeerde] kan worden - en reeds is - gesteld en betwist. Een toewijzing van de gevorderde voeging zal de appelprocedure dan ook nodeloos vertragen en compliceren. Daar komt bij dat geen sprake is van een risico op tegenstrijdige beslissingen, omdat de procedure in hoger beroep uitsluitend de rechtsstrijd tussen London c.s. en [geïntimeerde] betreft. Uit recente (lagere) rechtspraak volgt bovendien dat voor toewijzing van een vordering tot voeging vereist is dat de uitkomst van een procedure feitelijke of juridische
werkingheeft tegenover de partij die voeging vordert, hetgeen hier niet het geval is, aldus steeds London c.s.
2.4
Het hof neemt bij de beoordeling van de incidentele vordering tot voeging op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt, kort gezegd, dat voor toewijzing van de vordering tot voeging moet blijken van een belang van de voegende partij bij de uitkomst van de procedure omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor (een door het recht toegekende of beschermde aanspraak van) hem kan hebben. Daarbij moet steeds de strekking van de voeging in aanmerking worden genomen, te weten de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige of niet met elkaar in overeenstemming zijnde uitspraken.
2.5
Uit hetgeen [X] heeft aangevoerd is voldoende gebleken dat hij, in verband met nadelige gevolgen die een uitspraak in hoger beroep tussen London c.s. en [geïntimeerde] feitelijk of juridisch voor hem kan hebben, voldoende belang heeft bij voeging in de onderhavige procedure aan de zijde van [geïntimeerde]. [X] en [geïntimeerde] hebben beiden belang bij een bekrachtiging van het bestreden vonnis en beogen eenzelfde uitkomst van het geding in hoger beroep. De omstandigheid dat geen sprake is van een risico op tegenstrijdige beslissingen, zoals London c.s. hebben gesteld leidt niet tot een andere conclusie, evenmin als de door London c.s. gememoreerde jurisprudentie. Dat als gevolg van voeging door [X] de procedure enigszins zal worden vertraagd is juist maar onvoldoende reden de vordering af te wijzen.
2.6
Uit het vorenstaande volgt dat de incidentele vordering van [X] tot voeging aan de zijde van [geïntimeerde] zal worden toegewezen.
2.7
London c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak worden verwezen in de kosten van het incident.
2.8
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor memorie van antwoord aan de zijde van [X].

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
staat [X] toe zich in de onderhavige procedure tussen London c.s. en [geïntimeerde] te voegen aan de zijde van [geïntimeerde];
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 1 april 2014 voor memorie van antwoord aan de zijde van [X];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, M.A. Goslings en J.H. Huijzer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2014.