ECLI:NL:GHAMS:2014:6157

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
23-004630-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.W.J. den Ottolander
  • M.R. Cox
  • J.A.M. de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake medewerking aan ademanalyse

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1974, was beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek op 8 juli 2013 te Amsterdam, wat in strijd is met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was omdat er geen bloedproef was aangeboden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet aan de verplichtingen had voldaan en dat er geen sprake was van een schending van de rechten van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een geldboete op van € 810,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. Het hof overwoog dat de weigering om mee te werken aan de ademanalyse de verkeersveiligheid in gevaar bracht, wat zwaarwegend was in de strafoplegging.

Uitspraak

parketnummer: 23-004630-13
datum uitspraak: 23 december 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2013 in de strafzaak onder parketnummer 96-124666-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 december 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 8 juli 2013 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Niet ontvankelijk openbaar ministerie

De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is nu de verdachte geen bloedproef is aangeboden door de agenten.
Het vorenoverwogene brengt mee dat een beslissing tot toepassing van een rechtsgevolg als bedoeld in
art. 359a Sv dient te worden genomen en gemotiveerd aan de hand van de factoren die in het tweede lid van het artikel zijn genoemd.
Met het oog daarop mag van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als
bedoeld in art. 359a Sv, worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van die factoren wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 8 juli 2013 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Verweer raadsman

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat ze wel degelijk medewerking heeft verleend aan een ademanalyse maar dat dit onderzoek is mislukt.
Het hof oordeelt als volgt.
Na een melding van een ongeval hebben de agenten de verdachte ter plaatse een voorlopige ademanalyse afgenomen bij de verdachte. Als resultaat van deze test werd een alcoholindicatie waargenomen boven de wettelijk vastgestelde limiet (te weten een F indicatie) en is de verdachte overgebracht naar het politiebureau.
Op het politiebureau hebben de agenten aan gegeven dat zij de verdachte hebben bevolen medewerking te verlenen aan de ademanalyse. Tevens hebben de agenten haar geïnformeerd dat een weigering en misdrijf oplevert. De agenten hebben de verdachte meerdere malen uitgelegd dat ze een flinke hap moest nemen en daarna rustig uit moest blazen in het tuitje. De agenten zagen dat de verdachte geen hap lucht nam maar meteen het tuitje aan haar mond zette. De wangen van de verdachte stonden een beetje bol. Ze zagen niet dat de verdachte lucht uit blies en dat de wangen minder bol werden. Hierop hebben de agenten gezegd dat de verdachte harder moest blazen maar dit veranderde niets. Het ademanalyseapparaat geeft door middel van een meter aan hoe hard de verachte blaast. De agenten zagen dat de meter op “0” bleef staan. Hieruit bleek dat de verdachte geen lucht in het apparaat blies. De verdachte liet weten dat ze mee wilde werken aan de ademanalyse en dat ze best nog een tweede keer wilde blazen. De verdachte is toen wederom aan de ademanalyse onderworpen. Na nogmaals meerdere instructies te hebben gegeven zagen de agenten dat de verdachte precies hetzelfde deed als bij de eerste drie pogingen.
De verdachte heeft niet aan de agenten gemeld dat ze problemen heeft met haar longen en daardoor niet goed zou kunnen blazen. Er is niet uit de omstandigheden vast komen te staan dat ze een tegenonderzoek wilde. Ze heeft dit niet betwist.
In de Nederlandse regelgeving met betrekking tot de ademanalyse en het recht om dienaangaande een tegenonderzoek te doen verrichten is niet een algemene verplichting opgenomen om de verdachte te wijzen op de mogelijkheid van een dergelijk tegenonderzoek. Blijkens de Nota van Toelichting bij artikel 10a van het Besluit Alcoholonderzoeken is de besluitgever er van uitgegaan dat opsporingsambtenaren niet verplicht zijn de verdachte na een positieve uitslag te wijzen op de mogelijkheid van een tegenonderzoek.
In de Aanwijzing onderzoek rijden onder invloed van het openbaar ministerie is aan de opsporingsambtenaar de verplichting opgelegd om de verdachte te wijzen op de mogelijkheid van en tegenonderzoek, indien de verdachte de uitslag van de ademanalyse betwist. Nu er van geen enkele betwisting van de zijde van de verdachte sprake was zijn de agenten niet tekortgeschoten in hun onderzoeks- en informatieplicht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 1.100,00, subsidiair 22 dagen hechtenis (10 termijnen van € 110,00) en OBM 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte heeft geweigerd een bevel tot medewerking aan een ademanalyse op te volgen terwijl een dergelijk bevel juist bedoeld is om vaststelling mogelijk te maken van alcoholgebruik en de mate daarvan. De achtergrond van die vaststelling is het waarborgen van de verkeersveiligheid, die in gevaar wordt gebracht als onder invloed van alcohol aan het verkeer wordt deelgenomen. Het weigeren van medewerking aan die ademanalyse wordt de verdachte dan ook aangerekend.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 december 2014 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden hoogte dan wel duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 810,00 (achthonderdtien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
18 (achttien) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 45,00 (vijfenveertig euro).
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.W.J. den Ottolander, mr. M.R. Cox en mr. J.A.M. de Wit, in tegenwoordigheid van mr. D. van Nes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 december 2014.