ECLI:NL:GHAMS:2014:6129

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
4 mei 2015
Zaaknummer
200.142.486-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na onderzoek door het Ambulatorium

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008, die sinds 2010 in een pleeggezin verblijft. De ouders, die in hoger beroep zijn gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, stellen dat de gronden voor uithuisplaatsing niet langer aanwezig zijn. De rechtbank had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 24 december 2014 op verzoek van William Schrikker Jeugdbescherming (WSJ). De ouders hebben een positieve ontwikkeling doorgemaakt en zijn van mening dat zij in staat zijn om de zorg voor hun kind weer op zich te nemen. Ze betogen dat het onderzoek van het Ambulatorium, dat de basis vormde voor de verlenging van de machtiging, niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat de informatie die door WSJ is verstrekt gekleurd is.

WSJ daarentegen stelt dat de ouders onvoldoende inzicht hebben in hun eigen aandeel in de problematiek van de minderjarige en dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Het hof heeft de zaak op 20 mei 2014 behandeld en geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om aan de specifieke opvoedingsbehoeften van de minderjarige te voldoen. Het hof heeft de bevindingen van het Ambulatorium als zorgvuldig beoordeeld en is van mening dat terugplaatsing van de minderjarige bij de ouders een te groot risico voor zijn ontwikkeling met zich meebrengt. De ouders hebben weliswaar vooruitgang geboekt, maar dit is niet voldoende om de machtiging tot uithuisplaatsing te verkorten. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de ouders afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 20 mei 2014
Zaaknummer: 200.142.486/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/141705/ OT RK 12/1411 en C14/149713/ OT RK 13/1362
in de zaak in hoger beroep van:

1.[…],

2. […],
beiden wonende te […],
appellanten,
advocaat: mr. P. Heijnen te Hoorn,
tegen
William Schrikker Jeugdbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten sub 1 en sub 2 worden hierna respectievelijk de moeder en de vader of gezamenlijk de ouders genoemd. Geïntimeerde wordt hierna WSJ genoemd.
1.2.
De ouders zijn op 27 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 27 november 2013 van de rechtbank Noord-Holland met kenmerk C/14/141705/OT RK 12/1411 en C14/149713/ OT RK 13/1362.
1.3.
De WSJ heeft op 20 maart 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 7 april 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en vergezeld door de vader van de moeder en de moeder van de vader;
- mevrouw [x] (gezinsvoogd) en mevrouw [y], vertegenwoordigers van WSJ;
- mevrouw [z], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad).
1.6.
De heer en mevrouw [m] (hierna: de pleegouders) zijn, met kennisgeving daarvan, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie van de ouders is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2008.
2.2.
[de minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter van 24 december 2009 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
Bij beschikking van 20 december 2010 is [de minderjarige] uit huis geplaatst in een pleeggezin, waar hij thans nog steeds verblijft.
2.3.
De stichting Ambulatorium Ottho Gerhard Heldring (hierna: het Ambulatorium) heeft onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van thuisplaatsing van [de minderjarige]. In dit kader is psychodiagnostisch onderzoek uitgevoerd bij de ouders en [de minderjarige] en is een ouderschapsbeoordeling van beide ouders gegeven. Het onderzoek is op 2 oktober 2013 afgerond. De rapportage bevindt zich bij de stukken.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij pleegouders 24-uurs op verzoek van WSJ verlengd tot 24 december 2014.
3.2.
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen tot uiterlijk 24 mei 2014 of tot een zodanige datum als het hof juist acht.
3.3.
WSJ verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:261 lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de stichting, bedoeld in artikel 1 onder f van de Wet op de Jeugdzorg, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
4.2.
De ouders betogen dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet langer aanwezig zijn. Zij stellen dat de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar geen recht doet aan de huidige situatie. De ouders hebben een positieve ontwikkeling doorgemaakt en zij zijn erin geslaagd hun problemen op meerdere gebieden op te lossen. WSJ is er echter van meet af aan van uitgegaan dat [de minderjarige] niet meer thuisgeplaatst kan worden, heeft de ouders niet de kans geboden om te laten zien dat thuisplaatsing een serieus te nemen optie is en weigert de positieve ontwikkelingen te onderkennen. Aan het onderzoek van het Ambulatorium kan slechts beperkte waarde worden toegekend omdat het gebaseerd is op gekleurde informatieverstrekking door en onjuiste aannames van WSJ. De ouders staan open voor hulpverlening. Het is in [de minderjarige's] belang dat hij bij hen opgroeit, aldus de ouders.
4.3.
WSJ stelt dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De ouders hebben voldoende kansen gehad om te laten zien dat zij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] weer op zich kunnen nemen. Er is bij de ouders sprake van een gebrek aan inzicht in hun eigen aandeel in het ontstaan van [de minderjarige's] problematiek, een gebrek aan inzicht in hun eigen (on)mogelijkheden en een gebrek aan inzicht in de behoeften van [de minderjarige]. [de minderjarige] heeft, gezien zijn pittige karakter en het feit dat hij PDD-NOS heeft, behoefte aan structuur en pedagogisch sterke opvoeders die oog hebben voor de behoeften van [de minderjarige]. De ouders hebben een afwerende houding ten opzichte van hulpverlening als die zich kritisch opstelt. Gelet op de uitkomsten van het onderzoek van het Ambulatorium is een thuisplaatsing niet in het belang van [de minderjarige]. WSJ bestrijdt dat het onderzoek gebaseerd is op onjuiste en gekleurde informatie. Het is gebaseerd op eigen observaties van het Ambulatorium, zelf ingewonnen informatie - ook van de ouders - en zelf uitgevoerd psychologisch onderzoek bij [de minderjarige] en de ouders, aldus WSJ.
4.4.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5.
Het hof volgt de ouders niet in hun stelling dat aan het onderzoek van het Ambulatorium slechts beperkte waarde kan worden toegekend. Niet gebleken is dat het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Het Ambulatorium heeft een uitgebreid dossier -waaronder informatie afkomstig van de ouders en de (voor de ouders positieve) resultaten van Brijder- in het onderzoek betrokken en heeft daarnaast zelf onderzoek verricht, waaronder begrepen het voeren van gesprekken met de ouders en het waarnemen van de interactie tussen de ouders en [de minderjarige].
4.6.
Het hof overweegt voorts als volgt.
[de minderjarige] verblijft sinds december 2010 in het pleeggezin. Uit de stukken in het dossier blijkt dat hij volledig is ingegroeid in het pleeggezin, dat hij zijn pleegouders als ouders beschouwt en dat hij niet anders weet dan dat hij bij de pleegouders woont. Voorts blijkt uit het psychodiagnostisch onderzoek van het Ambulatorium dat bij [de minderjarige] PDD-NOS is vastgesteld en dat hij dientengevolge behoefte heeft aan duidelijkheid en structuur in zijn opvoedingssituatie. [de minderjarige] is een intelligente jongen, maar heeft een achterstand op sociaal emotioneel en sociaal cognitief gebied. Hij heeft veel moeite om zich in sociaal opzicht passend te gedragen en heeft daarom veel begeleiding nodig.
Met betrekking tot de ouders is uit het onderzoek van het Ambulatorium gebleken dat zij tekort schieten in hun mogelijkheden om aan te sluiten bij de specifieke opvoedingsbehoeften van [de minderjarige]. De dagelijkse zorg voor [de minderjarige], met deze specifieke behoeften, vormt een belasting voor elk ouderpaar, maar zal voor de ouders, gezien hun beperkingen, een te zware opgave zijn, aldus de rapportage van het Ambulatorium.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders een te groot risico oplevert voor Michels ontwikkeling. Terugplaatsing bij de ouders zal, zoals blijkt uit het psychodiagnostisch onderzoek van het Ambulatorium, naar verwachting een terugval op verschillende ontwikkelingsgebieden betekenen. Naar het oordeel van het hof is verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing daarom in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk. Voor bekorting van de duur van die verlenging zoals door de ouders is verzocht, bestaat geen grond. Vast staat dat de ouders een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt, maar dat is in het licht van het voorgaande niet voldoende om anders te oordelen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. R.G. Kemmers in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2014.