ECLI:NL:GHAMS:2014:6126

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
200.143.688/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdij over minderjarige en de rol van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam

In deze zaak gaat het om de voogdij over een minderjarige, die bij de pleegmoeder woont. De pleegmoeder, aangeduid als appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de voogdij over de minderjarige is overgedragen aan Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA). De pleegmoeder stelt dat zij de meest geschikte persoon is om de voogdij te voeren, aangezien zij al jarenlang voor de minderjarige zorgt en hij sinds medio 2012 geen contact meer heeft met zijn pleegvader. Het hof heeft de zaak op 4 juni 2014 behandeld, waarbij verschillende partijen, waaronder de pleegmoeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van BJAA en de Raad voor de Kinderbescherming, aanwezig waren.

De feiten van de zaak tonen aan dat de minderjarige een complexe voorgeschiedenis heeft, met verschillende juridische beslissingen die zijn voogdij en ondertoezichtstelling betreffen. De pleegmoeder heeft in het verleden geweigerd om samen te werken met hulpverleningsinstanties, wat heeft geleid tot de huidige situatie waarin BJAA de voogdij heeft gekregen. Het hof heeft vastgesteld dat de pleegmoeder niet in staat is om de noodzakelijke hulpverlening voor de minderjarige te coördineren, wat in het belang van de minderjarige is. De pleegmoeder heeft weliswaar goede bedoelingen, maar haar beslissingen zijn niet in het belang van de minderjarige.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De bijzondere curator heeft geadviseerd om BJAA tijdelijk met de voogdij te belasten, maar het hof is van mening dat tijdelijke maatregelen niet in het belang van de minderjarige zijn. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van duurzame begeleiding en oplossingen voor de complexe opvoedsituatie van de minderjarige.

Uitspraak

ERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 29 juli 2014
Zaaknummer: 200.143.688/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/198081 / FA RK 12-3994
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
tegen
Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de pleegmoeder en BJAA genoemd.
1.2.
De pleegmoeder is op 17 maart 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 december 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/198081/ FA RK 12-3994.
1.3.
BJAA heeft op 1 mei 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 4 juni 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de pleegmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer [a], partner van de pleegmoeder;
- mevrouw [b], gezinsmanager, en de heer [c], teammanager, namens BJAA;
- mr. T.J.J.M. Wijngaard, advocaat te Haarlem, namens mevrouw [y], de biologische moeder van de hierna te noemen [kind 2].
- de heer R. Koops, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad);
- mevrouw [d], in de hoedanigheid van bijzondere curator voor [de minderjarige].
1.6.
Voorafgaand aan de zitting is de hierna te noemen [kind 2] afzonderlijk door de voorzitter, bijgestaan door de griffier, gehoord.
1.7.
De heer [e], de pleegvader van [de minderjarige] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie van de moeder en [x] zijn geboren [kind 1] [in]1999 en [kind 2] [in] 2001 (hierna: [de minderjarige]). [de minderjarige] heeft vanaf 29 juni 2002 bij de pleegmoeder en pleegvader (hierna ook gezamenlijk: de pleegouders) verbleven. Uit het huwelijk van de pleegouders is geboren […] [in] 2006 (hierna: [zoon]). De biologische vader van [zoon] is de heer [a]. Het huwelijk van de pleegouders is begin 2010 na echtscheiding ontbonden. De pleegouders hebben tot hun echtscheiding gezamenlijk zorggedragen voor [de minderjarige]. Na de echtscheiding hebben de pleegvader en pleegmoeder ieder voor een gelijk deel zorg gedragen voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] (co-ouderschap) tot medio 2012. Sinds medio 2012 verblijft [de minderjarige] bij de pleegmoeder en heeft hij geen contact meer met de pleegvader.
Het gezin van de pleegmoeder bestaat thans uit de pleegmoeder, de heer [a], [de minderjarige], [zoon] en pleegdochter [f], geboren op 6 oktober 2007.
2.2.
Bij beschikking van 27 april 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam is de moeder ontheven van het gezag over [de minderjarige] en is de pleegvader belast met de voogdij over [de minderjarige]. Deze beschikking is door dit hof op 6 december 2011 bekrachtigd.
2.3.
Bij beschikking van 26 november 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van BJAA, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 26 november 2014. Voorts is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing verleend op basis waarvan [de minderjarige] bij de pleegmoeder verblijft.
2.4.
Bij de stukken bevindt zich een verslag van 4 september 2013 van de bijzondere curator voor [de minderjarige], mw. [d].

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging in zoverre van de beschikking van 27 april 2011, de voogdij over [de minderjarige] van pleegvader overgedragen aan BJAA.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de pleegmoeder te bepalen dat de voogdij over [de minderjarige] wordt gewijzigd, althans dat de pleegvader uit de voogdij wordt ontzet en de pleegmoeder tot voogd wordt benoemd, alsmede op het verzoek van de moeder om te bepalen dat de pleegvader de voogdij over [de minderjarige] wordt ontnomen en BJAA voorlopig met de voogdij wordt belast.
3.2.
De pleegmoeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, - naar het hof begrijpt - haar inleidend verzoek om met de voogdij over [de minderjarige] te worden belast alsnog toe te wijzen.
3.3.
BJAA verzoekt het hoger beroep van de pleegmoeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
Als gevolg van de bestreden beschikking is niet langer de pleegvader, maar BJAA belast met de voogdij over [de minderjarige]. De grieven van de pleegmoeder richten zich tegen de beslissing van de rechtbank om in plaats van de pleegvader niet haar, maar BJAA tot voogd(es) te benoemen. De pleegmoeder stelt zich op het standpunt dat zij de meest geschikte persoon is om met de voogdij over [de minderjarige] te worden belast, aangezien zij voor [de minderjarige] zorgt sinds hij in haar gezin is geplaatst en de meest constante factor in zijn leven is. [de minderjarige] heeft sinds medio 2012 geen contact meer met de pleegvader. De benoeming van de pleegmoeder tot voogdes is volgens haar dan ook in overeenstemming de huidige feitelijke (gezins)situatie en dient in het belang van [de minderjarige] te worden geacht. Daarbij stelt de pleegmoeder dat er geen gronden zijn om BJAA met de voogdij te belasten, dat zij zelf beter dan BJAA in staat is om de voor [de minderjarige] noodzakelijke hulp te coördineren, en dat zij voor de praktische uitvoering zorg zal dragen. Zij heeft altijd haar medewerking verleend aan hulpverlening en zal dit ook altijd blijven doen. Zij erkent de zorgsignalen omtrent het gedrag van [de minderjarige]. Aangezien [de minderjarige] al een aantal jaren onder toezicht is gesteld en de pleegmoeder zich niet verzet tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling, worden zijn belangen voldoende bewaakt, aldus de pleegmoeder.
4.2.
BJAA betwist de stellingen van de pleegmoeder en voert aan dat de pleegmoeder weigert om tot samenwerking te komen met de noodzakelijke hulpverlening voor [de minderjarige]. Meerdere malen heeft pleegmoeder in het verleden geweigerd om hulpverlening in het gezin toe te laten. Voorts heeft de pleegmoeder al sinds februari 2011 geen pleegzorgbegeleiding meer, omdat volgens de betrokken instanties - kort gezegd - niet met haar valt samen te werken. Daarnaast lijkt de pleegmoeder niet open te staan voor contact tussen [de minderjarige] en zijn gezin van herkomst. BJAA is van mening dat het contact tussen [de minderjarige] en zijn biologische moeder gestimuleerd dient te worden en dat omgang in het belang is van zijn verdere ontwikkeling.
4.3.
De Raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4.
De bijzondere curator adviseert in haar verslag van 4 september 2013, en aangevuld ter zitting in hoger beroep, de voogdij bij wijze van ‘tussenstap’ tijdelijk, bijvoorbeeld voor de duur van één jaar, op te dragen aan BJAA. Het uiteindelijke doel zou moeten zijn om de pleegmoeder met de voogdij te belasten. De bijzondere curator acht het van belang dat tijdens deze periode door BJAA als neutrale derde wordt gewerkt aan de begeleiding van moeder en pleegmoeder en aan het starten van de juiste hulpverlening voor [de minderjarige]. Voorts is van belang dat er een door BJAA gecontroleerde opbouw van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] plaats gaat vinden. De bijzondere curator heeft ter zitting in hoger beroep opgemerkt dat zij ziet dat de pleegmoeder en haar partner erg hun best doen voor [de minderjarige] en hiervoor meer erkenning willen krijgen. Dit leidt tot strijd met de hulpverlenende instanties waardoor jammer genoeg ook de hulpverlening bij de Bascule niet is gestart.
4.5.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [de minderjarige] een belaste voorgeschiedenis heeft. Het rapport van de Opvoedpoli van februari en maart 2013 vermeldt dat [de minderjarige] is geboren met het FAS-syndroom, hij is gediagnosticeerd met ADHD gecombineerd type en een reactieve hechtingsstoornis. Hij functioneert op laaggemiddeld intelligentieniveau en is kwetsbaar. [de minderjarige] is gevoelig voor wat er in zijn omgeving gebeurt; zijn angst voor het onbekende kan ervoor zorgen dat hij op sociaal-emotioneel gebied extra ondersteuning nodig heeft, met name bij zijn emotieregulatie en gemoedstoestand. De school merkt dat structuur en voorspelbaarheid voor [de minderjarige] erg belangrijk zijn en dat hij sterk reageert op onrust thuis. Voorts blijkt uit het rapport dat [de minderjarige] worden belemmerd in zijn kind zijn en dat hij wordt belast met loyaliteitsproblematiek vanwege de conflicten tussen de pleegmoeder en (voormalige) pleegvader, de pleegmoeder en zijn biologische moeder en de strijd tussen de instanties enerzijds en de pleegmoeder en haar partner anderzijds.
Vast staat dat [de minderjarige] voor zijn problematiek dringend professionele hulp nodig heeft om zich verder te kunnen ontwikkelen. Voorts is gebleken dat de pleegmoeder wel onderkent dat [de minderjarige] kwetsbaar is en zijn gedrag moeilijk is te hanteren, maar zij wenst telkens niet, althans slechts onder haar eigen voorwaarden, mee te werken aan hulpverlening ten behoeve van [de minderjarige]. Dit leidt voortdurend tot strijd met hulpverleningsinstanties. Mede als gevolg daarvan is [de minderjarige] sinds 26 november 2012 onder toezicht gesteld. Ook heeft de pleegmoeder niet meegewerkt aan systeembegeleiding van het gezin door De Bascule, ondanks het feit, dat alle betrokkenen tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg
- zo blijkt uit de beschikking waarvan beroep - hebben onderschreven dat aan de eerste oproep van De Bascule zonder aarzeling gehoor dient te worden gegeven, gezien het urgente karakter van de hulpvraag. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de Bascule vanaf december 2013 heeft getracht een samenwerkingsrelatie op te bouwen met de pleegmoeder en haar partner, hetgeen niet is gelukt. De pleegmoeder en haar partner hebben ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat zij de systeembehandeling te belastend vinden voor de andere kinderen in het gezin en dat er binnen deze behandeling te weinig aandacht is voor de problematiek van [de minderjarige] zelf. BJAA heeft deze stellingen gemotiveerd betwist door er op te wijzen dat gedurende de behandeling door de Bascule wel degelijk gekeken worden naar de problematiek van het individuele kind, maar dat deze problematiek en met name ook de aanpak daarvan in samenhang bezien moet worden met het gezinssysteem waarbinnen het betreffende kind opgroeit. Als gevolg van de opstelling van de pleegmoeder en haar partner is de, door een ieder dringend noodzakelijk geachte, behandeling door de Bascule niet gestart. De stelling van de pleegmoeder dat ook door middel van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voldoende zicht op zijn situatie kan blijven, passeert het hof. Gebleken is dat de maatregel van ondertoezichtstelling tot op heden onvoldoende mogelijkheden heeft geboden om adequate hulpverlening voor [de minderjarige] van de grond te krijgen. Immers, zelfs sinds de bestreden beschikking, waarin de noodzaak van behandeling van [de minderjarige] zo duidelijk is benoemd, is er geen behandeling opgestart, terwijl deze passende behandeling met voorrang kon worden gestart.
Gelet op het vorenoverwogene acht het hof het niet aannemelijk dat de pleegmoeder in de hoedanigheid van voogd beslissingen over de begeleiding en hulpverlening van [de minderjarige] kan nemen, die - hoe goed bedoeld zij door de pleegmoeder ook zijn - voldoende in het belang van [de minderjarige] zijn. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking bekrachtigen.
4.6.
Over het advies van de bijzondere curator om BJAA tijdelijk te belasten met de voogdij, in afwachting van (onder meer) het opstarten van de hulpverlening en het verbeteren van de relaties tussen pleegmoeder en de biologische moeder van [de minderjarige], waarna de pleegmoeder met de voogdij kan worden belast, overweegt het hof als volgt. Naar het hof begrijpt, heeft de bijzondere curator met haar voorstel een beroep willen doen op artikel 1:296 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Aldus zou BJAA tot tijdelijke voogd worden benoemd in afwachting van de benoeming van de pleegmoeder tot (definitieve) voogd. Naar het oordeel van het hof is een dergelijke maatregel niet in het belang van [de minderjarige]. Zijn persoonlijke problematiek in combinatie met de complexe opvoedsituatie en familierelaties waarin hij zijn weg zal moeten leren vinden, verlangen duurzame begeleiding en oplossingen. Tijdelijke maatregelen zullen daarbinnen naar het oordeel van het hof slechts nodeloos voor (meer) onrust zorgen.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mw. mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst en mr. M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2014.